2003
LUTHERANEN IN STEVENSWEERT
Drs P.T. Mol
Middenin Stevensweert, achter het protestantse kerkje ligt een prachtige, sobere begraafplaats. Het ademt in zijn geheel een echte calvinistische sfeer uit: enkel wat sombere stenen, geen bloemen en tierelantijnen. Een echte oase van rust.
Een gedeelte is echter wat anders: het stukje kerkhof dat je kunt zien als je door het hek naast de kerk kijkt. Het is wat afgescheiden van de rest van het kerkhof dat grotendeels achter het gebouw ligt.
Dit deel is rijker versierd, heeft zelfs nog een eigen hek met toegangspoort. Het is de familiebegraafplaats “Walburg” van de familie De Riedesel d’Eisenbach, later Van Hompesch. ‘Het weerspiegelt duidelijk de Lutherse inslag dezer familie’ heeft Lutke Schipholt hierover gezegd.Bij de opening van de tentoonstelling 300 jaar Protestantisme in Stevensweert op 13 september 2002 werd daarom de vraag geopperd of dit werkelijk de reden is voor het verschil in sfeer op die kleine begraafplaats en wat dan eigenlijk het verschil is tussen Luthers en Gereformeerd3. Twee uiteenlopende vragen, waarvan de beantwoording nauw samenhangt en een groot stuk historie omvat.
Een stukje geschiedenis
Als begin van de reformatie wordt meestal het jaar 1517 genoemd. Er waren grote ontwikkelingen gaande in de wereld. Er waren ontdekkingen gedaan, zoals de ontdekking van Amerika, van de zeeweg om Afrika en op een ander gebied van de drukpers. En er was veel nieuws in opkomst, zoals de universiteiten en het zakenleven. Al met al wordt het wel samengevat onder de naam van de renaissance. Al deze veranderingen gingen niet voorbij aan de kerk, zij het dat er lange tijd niet echt aandacht aan werd besteed. Op 31 oktober 1517, de avond voor Allerheiligen (1 november was altijd een drukbezochte kerkelijke feestdag) gaf een augustijner eremiet echter blijk dat er ook in de kerk iets gaande was. Maarten Luther spijkerde 95 stellingen, vooral gericht tegen de aflatenpraktijk in de Rooms-katholieke Kerk, aan de deur van de slotkapel van Wittenberg en zette zo, onbedoeld, de reformatie in beweging.4
Luther was een echte bijbelgeleerde, niet zozeer een organisator. Desondanks verspreidde zijn leer zich razendsnel, waarbij de drukpers een grote rol speelde. In eerste instantie bereikte hij zijn eigen kloosterorde. Zo kwam de reformatie ook in de Nederlanden: om te beginnen in Antwerpen in een klein klooster van augustijner eremieten.
Ondanks die eerste kennismaking werd er in de Nederlanden uiteindelijk toch gekozen voor de leer van die andere reformator, Johannes Calvijn. Deze was van oorsprong rechtsgeleerde en zeer punctueel en gedetailleerd en zijn ‘leer kwam in de meeste opzichten overeen met die
1 Voorheen predikant in de Protestantse Gemeente Maasbracht, sinds 19 januari 2003 echter predikant in de Protestantse Gemeente Denekamp.
2 Uit: W. Sangers en A.Simonis, Er ligt een eiland in de Maas, 1955, pag. 188.
3 Gereformeerd wordt hier synoniem gebruikt met Calvinisme om de kerken van calvinistische huize aan te duiden, zoals bijvoorbeeld de twee grootste en meest bekende kerkgenootschappen: de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze zijn momenteel in een vergevorderd stadium van samengaan (overigens samen met de Evangelische-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden!), waarbij de nieuwe naam Protestantse Kerk in Nederland zal gaan luiden (om duidelijk te maken dat er verschillende stromingen binnen het protestantisme samengaan).
4 Aflaten werden verkocht, waarbij sommigen de suggestie wekten ‘dat zo’n brief de boetetijd in het vagevuur inkortte’. Luther was ervan overtuigd als de paus hiervan hoorde hij ‘liever de Pieterskerk tot as zag verbranden dan haar met zulk afgeperst geld opbouwen’ (O.J. de Jong, Geschiedenis der kerk, 198711, pag. 158-159).
van Luther’5. Toch was dat niet de reden dat de Nederlanden calvinistisch werden. Heel zwaar telden ook politiek-economische redenen. Luther gaf namelijk ‘geen richtlijnen voor het organiseren van een groep als de overheid dat verbood.’6 En aangezien Karel V en later Philips II streng katholiek waren en geen protestantse gemeenschappen wilden, werd de ontplooiing van het lutheranisme hier sterk geremd. Bovendien hield Luther ook het adagio “cuius regio eius religio”7 hoog, waardoor er geen opstand tegen de wereldlijke heerser mogelijk was. In het lutherse model waren de Nederlanden dus veroordeeld tot de Habsburgse regering en zodoende het katholicisme.
Calvijn daarentegen vond dat de overheid naar het getuigenis van de kerk moest luisteren en ruimte voor de verkondiging van het evangelie moest maken. Hij erkende dat er overheden moesten zijn, maar de ‘kerkelijke organisatie kon eventueel tegen de wil van de overheid in worden opgebouwd’8 en desnoods tegen haar ingaan. Genoeg ruimte dus voor een eigen van de katholieke keizer of koning onafhankelijke kerk. Genoeg bodem ook voor opstand zoals de tachtigjarige oorlog. Daarnaast gaf de kerkelijke organisatie bij Calvijn de leken ook veel meer invloed. Hij kende drie ambten gedragen door de plaatselijke gemeente: ouderling, diaken en predikant. De eerste twee, waar er altijd meer van waren in een kerkenraad, waren “gewone” burgers, de laatste was altijd een theoloog. Daardoor kreeg de burgerij meer invloed in de kerken9: een belangrijke stap in de zelfontplooiing van de burgerij die uiteindelijk de Gouden Eeuw bracht in de Zeven Provinciën.
Luthers en Gereformeerd: enkele verschillen
De geschiedenis toont al een aantal verschillen tussen Lutheranisme en Calvinisme. Als je de gemiddelde Lutheraan echter zou vragen wat nou zo eigen is voor zijn kerk ten opzichte van bijvoorbeeld de calvinistische kerken, dan zal hij of zij ‘al snel het woord ‘vrijheid’ noemen’10. Daarbij is het belangrijkst de bijbelse ontdekking waar Luther altijd op heeft gehamerd: “Er staat niemand tussen jou en God, geen priester, bisschop, paus of kerkleiding. Je leeft zelf elke dag “coram Deo” (voor het aangezicht van God).” Je bent dus vrij mens, staat vrij voor God.
Nu komt dit op zichzelf wel overeen met het calvinisme. Beiden stellen centraal dat de mens wordt gerechtvaardigd door enkel op God te vertrouwen (en niet op daden). Waarin ze uiteengaan is echter in het vervolg: wat betekent het dan om als christen te leven? Deze zogenaamde heiligingleer ontbreekt in de lutherse theologie, terwijl deze in het calvinisme heel systematisch is uitgewerkt11.
Min of meer hetzelfde zien we ook als het gaat om de omgang met de bijbel. Bij beiden is deze de grond voor het (geloofs-)leven. Maar waar gereformeerden veel nadruk leggen op bijbelkennis, gaat het ‘lutheranen in Nederland veel meer om de boodschap en de ‘geest’ van de Schrift.’12 Geen scherpslijperij dus wat betreft theologische bijbeluitleg, zoals dat op het gereformeerde erf nog wel eens wil gebeuren.
5 O.J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis, 19863, pag. 109.
6 Idem, pag. 94.
7 Op de Rijksdag te Spiers in 1526 werd besloten dat ‘iedere vorst in eigen gebeid de geloofszaken mocht regelen, zoals hij tegenover God en de keizer kon verantwoorden’ (De Jong, Geschiedenis, pag. 167). Op de rijksdag te Augsburg (1555) werd dit bevestigd met de later in zwang geraakte term ‘cuius regio eius religio’.
8 De Jong, Nederlandse, pag. 113.
9 Er wordt wel eens gezegd dat de Reformatie hiermee de kerk heeft teruggegeven aan het volk.
10 J.H. Vos red., Typisch Luthers, 1996, pag. 17.
11 Het calvinisme lijkt daarin wel wat op de Rooms Katholieke Kerk die ook talloze voorschriften kent.
12 Idem, pag. 18. Overigens is dit typisch voor het Lutheranisme in Nederland. ‘In het buitenland ligt dat soms heel anders. In de USA, maar ook in België en Duitsland zijn er groepen lutherse kerken die je fundamentalistisch zou kunnen noemen.’ (Idem, pag. 19.)
Een ander verschil zit hem in de ambtsopvatting. Terwijl de calvinistische kerken drie ambten kennen, zoals al eerder werd gemeld, kennen de lutherse kerken maar één ambt: namelijk het ambt der gelovigen dat door alle gemeenteleden wordt bekleed. Daarnaast kent zij ook nog het “openbare ambt van Woord en Sacrament”. Heel praktisch houdt dit in dat in een calvinistische kerk pas een kerkdienst kan worden gehouden als alle drie de ambten aanwezig zijn. In een lutherse kerk, die overigens wel predikanten, ouderlingen, diakenen en kerkrentmeesters kent, hoeft er echter geen kerkenraadslid aanwezig te zijn: het ene ambt is immers aanwezig, de gelovigen zijn er! Daarnaast is er dan ook nog het ambt van het Woord en Sacrament. Dit bijzondere ambt ‘vertegenwoordigt Christus als ‘tegenover’ van de gemeente’13 en wordt bekleed door de predikant. Christus zelf is het hoofd van de gemeente, maar er zijn wel mensen nodig die het Woord spreken, uitleggen en toepassen. Zo vormen de gemeenschap van gelovigen en het ambt twee brandpunten van een ellips. Beiden zijn nodig om Kerk te zijn.
Een van de opvallende dingen die het Lutheranisme nog kent is de persoonlijke biecht.14 In de gereformeerde kerk werd het een algemene biecht, die aan het begin van de dienst plaatsvond. In elke liturgie werd, voordat uit de bijbel werd gelezen, een schuldbelijdenis gedaan, waarop een genadeverkondiging volgde om daarna de wet te horen (als heiligingleer; om te horen hoe het eigenlijk hoort). Overigens is enerzijds gebleken dat er niet veel lutheranen meer van de geheime biecht weten, anderzijds vindt een aantal het een van de kenmerken die niet mogen worden opgegeven in de Protestantse Kerk in Nederland. De meningen lijken dus wat verdeeld over de betekenis van de biecht.
Het grote strijdpunt tussen lutheranen en gereformeerden is echter, hoe kan het ook anders, het Avondmaal.15 Om het maar simpel te houden: waar gereformeerden geloven dat ze Christus’ lichaam en bloed ontvangen via de beloofde heilige Geest (Jezus’ lichaam is tenslotte in de hemel en zijn Geest is op aarde), daar geloven de lutheranen dat Christus bij, met en onder brood en wijn aanwezig is (de zogenaamde ‘presentia realis’16). Daarin zit een enorme waardering voor het aardse en stoffelijke, dat Luther niet als tweederangs beschouwde ten opzichte van het geestelijke.
Het zijn al met al enkele verschillen tussen Lutheranen en Gereformeerden. Ze zijn niet groot en door de tijd zijn de verschillen ook gesleten. Hierdoor is de weg ook open om samen te gaan in de Protestantse Kerk in Nederland, wat historisch gezien misschien ook wel het beste past: de Reformatie (het protestantisme) begon immers met Luther.
Soberheid in het protestantisme
De vraag die nu nog openblijft, is of de begraafplaats van de bewoners van de Walburg nu echt een Lutherse sfeer ademt. Hierin zit de vooronderstelling dat calvinisten de sobere tak van het protestantisme vormen, die stemmig gekleed naar witgekalkte sobere kerken gaan, waar dankzij de beeldenstorm alle beelden uit zijn verwijderd. En tegelijk worden de lutheranen beschouwd als opener, “katholieker” misschien wel, die wel houden van versieringen en pracht en praal.
Opvallend is dat deze verschillen niet zo naar voren komen als je ze naast elkaar zet. Daarom wordt er in het bovenstaande gedeelte ook nergens over gerept. Nu was de beeldenstorm in de
13 Idem, pag. 24.
14 Overigens zei Luther zelf ooit: “De geheime biecht laat ik mij door niemand afnemen, voor geen schat ter wereld sta ik hem af, want ik weet hoeveel sterkte en troost hij mij gegeven heeft. Ik zou allang door de duivel overwonnen en door hem gewurgd zijn als de biecht mij niet behouden had.” (idem, pag. 31).
15 Het is bijna onvoorstelbaar hoeveel haat en nijd er in het verleden is geweest rondom de viering van de maaltijd des Heren. Niemand was het eens en ieder ging zijn eigen weg: Rooms-katholiek, Calvinist, Lutheraan en Zwingliaan.
16 Idem, pag. 42. Deze uitdrukking is afgeleid van de belofte: “Ik ben met u, tot aan de voleinding der wereld” (Mat. 28:20).
Nederlanden inderdaad een calvinistische activiteit te noemen. Daarbij moet echter niet worden vergeten, dat deze vooral werd veroorzaakt door een radicalere groep die, toen er geen kerken beschikbaar werden gesteld in 1566, de gebouwen met geweld innam en beelden en altaren vernielde. Hetzelfde als al eerder in Duitsland was gebeurd in 1522, toen een radicale van oorsprong lutherse beweging een beeldenstorm ontketende.
En ook als het om de kerkinrichting gaat, lopen vooral de overeenkomsten in het oog. Bij alle protestantse richtingen is er namelijk de nadruk op het Woord. Daarom werden kerken ‘heringericht om schriftlezing en prediking verstaanbaar te maken.’17 Daarom ook staat in protestantse kerken altijd de preekstoel centraal met daarop de kanselbijbel en zijn alle banken hieromheen gecentreerd. In lutherse kerken werden preekstoel en communiebank nog wel eens gecombineerd in een ‘kanselaltaar’, iets waarvan de gereformeerden vroeger gruwden, maar dat is zo ongeveer het enige verschil.
Met de vermeende soberheid in protestantse kerken blijkt het over het algemeen ook nog wel mee te vallen. Zo heeft het protestantse kerkje in Stevensweert een hele tijd gebrandschilderde ramen gekend en heeft het interieur ‘een wat drukke, kleurrijke beschildering met bloemmotieven en krullerige linten met spreuken gehad.’18 En ook de prachtig vormgegeven kerkbank voor de adellijke familie van de Walburg kan als versiering van het interieur worden beschouwd.19 Dat het kerkje van Stevensweert wat dat betreft geen uitzondering was blijkt wel uit het feit dat veel protestantse, beeldenloze kerken op andere wijzen werden verfraaid: prachtig houtsnijwerk aan banken, preekstoelen en koorhekken (later ook aan doopvonten en doophekken), mooie orgelfronten, grote kroonluchters en soms ook grafmonumenten20 en wapenborden.
Ondanks alle nadruk op de woordverkondiging blijkt het al met al dus wel mee te vallen met de soberheid in de protestantse kerken. In ieder geval is het niet zo dat zij een bepaalde stroming, hetzij luthers, hetzij gereformeerd, kenmerkt.
Het Walburgkerkhof
Het heeft er zodoende alle schijn van dat het niet zozeer het “lutherse” is dat het familiekerkhof voor de adellijke bewoners van kasteel Walburg kenmerkt. De verschillen op het gebied van versiering en aankleding tussen Luthers en Gereformeerd zijn tenslotte verwaarloosbaar. De oorzaak dat dit stukje kerkhof zo anders is dan de rest moet dus ergens anders worden gezocht. En waarschijnlijk ligt de oorzaak hiervoor bij de familie zelf en bij de positie die ze bekleedden in de hervormde gemeente van Stevensweert.
Over het eerste valt niet zo heel veel te zeggen. De familie is van adel, dat is zeker. En dat ze van uiterlijke schoonheid houdt, lijkt ook waar getuige de ingrijpende restauraties en verbouwingen in het kerkje van Stevensweert. De bedoeling hiervan ‘was ongetwijfeld om het kerkje met zijn volgens protestantse gewoonte sobere uiterlijk wat meer allure te geven.’21
Over het tweede is iets meer te melden. Het heeft er namelijk alle schijn van dat de graaf Van Hompesch als notabele fungeerde in de hervormde gemeente. Notabelen bestaan in de Nederlandse Hervormde Kerk sinds 1816. Toen kreeg de voorheen Gereformeerde Kerk een “Algemeen reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk” opgelegd door de toen net
17 De Jong, Geschiedenis, pag. 234.
18 H.G.M. Rutten, 1702-2002 Driehonderd jaar Protestantisme te Stevensweert, 2002, pag. 28.
19 In veel dorpskerken staan speciale herenbanken voor de ambachtsheer of de bewoners van kastelen.
20 De bekendste zijn waarschijnlijk het grafmonument voor Michiel de Ruyter in de Nieuwe Kerk te Amsterdam en dat voor Willem van Oranje in de Nieuwe Kerk te Delft. Daarbij zij opgemerkt: ‘Wat aanzienlijke families op rouwborden met wapenschilden en titels aan ijdelheid ten toon spreidden, viel buiten de zeggenschap van de kerkenraad.’ (De Jong, Nederlandse, pag. 165)
21 Rutten, 1702-2002, pag. 28. Overigens vraagt Rutten zich af of dit wel helemaal strookte met de wensen van de kerkenraad.
nieuwe koning Willem I.22 Daarin stond onder andere vermeld dat het geldelijk beheer niet in handen was van de plaatselijke gemeente, maar aan plaatselijke kerkvoogdijen ‘die onderworpen waren aan een provinciaal college van toezicht’23 welke op hun beurt weer ondergeschikt waren aan het ministerie (en niet aan de synode zoals te verwachten was). De koning werd gezien als “opperkerkvoogd”. In de tien bestaande provinciale colleges was de gewestelijke gouverneur de voorzitter en in de plaatselijke kerkvoogdij werd men gekozen door de notabelen van het dorp, ‘die in bepaalde opzichten aan het werk der kerkvoogden bijstand kunnen verlenen.’24 Hierdoor kregen mensen die niets of nauwelijks iets met de kerk te maken hadden (zelfs nooit kwamen!) ontzettend veel invloed in de kerk. Dit leverde nogal eens problemen op bij het betalen van het salaris van de predikant en vaak ook bij het beroepen van een predikant.25 Deze scheiding tussen beheer en bestuur werd pas in de 20e eeuw afgeschaft. Pas vanaf 1951, toen de Nederlandse Hervormde Kerk zelf een nieuwe kerkorde had opgesteld, hebben de kerkvoogden zitting in de kerkenraad en worden ze verkozen door de plaatselijke, kerkelijke gemeente.26
Gezien de positie van de graaf Van Hompesch in Stevensweert is hij zeer zeker een notabele te noemen. En de brief die hij in 1878 aan koning Willem III schrijft, lijkt te bevestigen dat hij een dergelijk functie in de hervormde gemeente van Stevensweert bekleed. Tevens meldt hij in deze brief dat hij kerkvoogd der Hervormde Gemeente van Stevensweert is.27
Het lijkt er dan ook op dat het aparte gedeelte op de protestantse begraafplaats in Stevensweert niets te maken heeft met de lutherse achtergrond van de bewoners van de Walburg. Het is gewoon een familiebegraafplaats zoals er zoveel zijn. En de rijkere versiering wil waarschijnlijk niet meer aanduiden dan hun afkomst: het gaat tenslotte om een adellijke familie!
22 De term “bestuur” duidt als bijna vanzelf op een hiërarchie. Iets wat ook nog wordt bevestigd door het feit dat de leden van de synode en de besturen voor de eerste keer rechtstreeks door de koning, die de hoogste hiërarch was, werden benoemd. ‘Men begon nu bij “Het Synode” en eindigde bij de kerkenraden. Deze opzet accentueerde, hoezeer hiërarchisch-bestuurlijk, niet presbyteriaans-vertegenwoordigend gedacht werd.’ Terwijl dat laatste toch juist kenmerkend is voor de kerken van het gereformeerde type. (A.J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795, 1974, pag. 28)
23 De Jong, Nederlandse, pag. 318.
24 F.W. Grosheide red., Christelijke Encyclopedie. Deel V, 19602, pag. 234.
25 Dit leidde tot veel protesten: de notabelen waren vaak van vrijzinnige huize waardoor er veel vrijzinnige predikanten werden beroepen, terwijl de kerkelijke gemeente van veel orthodoxere signatuur was. Uiteindelijk leidde het Algemeen Regelement dan ook tot veel strijd en zelfs diverse scheuringen: in 1834 de “Afscheiding” (later min of meer de Christelijke Gereformeerde Kerken) en in 1886 de “Doleantie” (later de Gereformeerde Kerken in Nederland).
26 Deze nieuwe kerkorde was ambtelijk en presbyteriaal van opzet en verving de negentiende-eeuwse bestuursinrichting. Er was vanaf nu sprake van vertegenwoordiging van onderaf: de plaatselijke gemeente vormde het grondvlak en van daaruit waren er afgevaardigden naar de classis (een streekverband van hervormde gemeenten) en van daaruit naar de provinciale en generale synode.
27 Zie: Rutten, 1702-2002, pag. 30-31.