2002

TERUGDENKEN AAN STEVENSWEERT.

C. Uidam.

In oktober 2002 werd plechtig herdacht dat 300 jaar geleden in Stevensweert een protestantse gemeente tot stand kwam. Vanuit Australië stuurde dominee C. Uidam, van 1952 tot 1960 werkzaam in Stevensweert/Maasbracht, onderstaande bijdrage. We danken hem voor de toestemming om deze interessante herinnering in ons jaarboek te mogen opnemen.

Toen ik in september 1947 mijn theologische studie aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam als een van de eerste werkstudenten begon, had ik nooit gedacht dat mijn eerste standplaats als dominee in Limburg zou zijn. Mijn studie eindigde in oktober 1951 en ik werd Kandidaat tot de Heilige Dienst.
Ik mocht nu een beroep ontvangen. Er waren echter veel meer kandidaten dan vacatures. De meeste afgestudeerden moesten werelds werk zoeken. Ik hoefde niet te zoeken want ik kon terugkeren naar de afdeling kinderpolitie waar ik al een jaar had gewerkt nadat ik was overgeplaatst naar het Bureau aan de Singel.
Wel kwamen er uitnodigingen om voor te gaan in kerkdiensten in plaatsen rondom Amsterdam waar de dominee voor een korte tijd afwezig was. Maar toen ik na enkele maanden geen beroep ontving, besloot ik op aanraden van de inspecteur van de kinderpolitie brieven te sturen naar gemeentes die vacant waren. Het was geen gewoonte om dat te doen want de kerkelijke regel liet sollicitatie niet toe. Ik schreef dus geen sollicitatie maar maakte bekend dat ik bereid was om ook kerkdiensten te leiden buiten de cirkel om Amsterdam.

Zo kreeg ik o.a. een uitnodiging om in Maasbracht in een zondagse morgen- en avonddienst voor te gaan en op zaterdagavond een jeugdbijeenkomst te leiden. De kerkenraad aldaar wilde een predikant met kerkelijke ervaring beroepen en niet een kandidaat. Toen zij mijn brief ontvingen, hadden de raadsleden gezegd: “Dat is die politiestudent, die in de krant stond. We willen hem wel eens zien en horen.” (Dit werd mij verteld toen ik al een poosje in Maasbracht woonde) Hoewel er geen kans op beroep was, nam ik de uitnodiging aan en begin maart 1952 deed ik de gevraagde diensten.
Wie schetst mijn verbazing toen ik op 8 april 1952 per briefkaart een verzoek kreeg van dr. L.D. Terlaak Poot, de voorzitter van de Hervormde Raad Varende Gemeente, om een gesprek te hebben. Tegelijkertijd kwam er een brief van de Kerkvoogd, H.J.W. Lutke Schipholt, met het officieus bericht dat de kerkenraad unaniem mij wilde beroepen en dat dit aan de Raad Varende Gemeente was doorgegeven, terwijl het aan de gemeenteleden zou worden voorgelegd. Drie weken later werd mij een “toezegging van beroep” gestuurd.
Het bleek echter dat de Gemeente niet eens klaar was om een beroep uit te brengen. Maasbracht behoorde tot de kerkelijke Gemeente van Stevensweert maar had tijdens de oorlog een hulpprediker (dominee Mager) gekregen voor het werk onder de schippers. Na de oorlog werd ds. Mager naar Roermond beroepen, in zijn plaats werd als schipperspredikant ds. Bronsgeest aangesteld. Ook werd, met hulp van de Raad Varende Gemeente, een pastorie (1949) en een nieuwe kerk (1950) voor de schippers gebouwd.

De kerk in Stevensweert had zware oorlogsschade opgelopen in 1944, maar begin 1952 was de restauratie klaar en op 17 februari 1952 werd een dankdienst gehouden voor het weer in gebruik nemen. Enkele jaren ervoor had de predikant (ds. De Peer) een beroep naar Elst (Betuwe) aangenomen, terwijl ds. Bronsgeest in 1951 vertrok. Toen werd besloten om het kerkenwerk onder de schippers in Maasbracht en het kerkenwerk in Stevensweert en omgeving te combineren, zodat er één predikant zou zijn voor dit gezamenlijke werk. Dat moest echter nog goedgekeurd worden door de Algemene Synode in Den Haag (het hoogste orgaan in de Hervormde kerk). Die goedkeuring liep vast op de classificatie van de Financiële Raad, die het traktement van de predikant vaststelde.

Intussen werd onze tweede dochter geboren op 7 mei 1952, waardoor een bezoek van mijn vrouw en mij aan Stevensweert-Maasbracht uitgesteld moest worden tot einde mei. We vonden Stevensweert en het kerkje erg aantrekkelijk en de mensen waren zeer vriendelijk. In Maasbracht werden we ook hartelijk ontvangen en we konden de pastorie echt waarderen. De kerk van binnen vonden we beiden zeer passend ingericht maar aan de buitenkant moesten we even wennen. Op de vraag van Lutke Schipholt wat mijn vrouw van de kerk vond, zei zij: “Ik vind het net een boerenschuur”. Dat antwoord viel natuurlijk niet in de smaak want hij was erg trots op deze kerk. Maar mijn vrouw geeft een eerlijke opinie als er om gevraagd wordt. Overigens was het een prettig bezoek en we waren beiden bereid om naar Limburg te komen als een echt beroep werd uitgebracht.

Omdat alles zo lang duurde, namen we in juni enkele weken vakantie in Wijk aan Zee. Direct daarna ontving ik het officiële beroep, maar tegelijk kwam er een brief uit Venlo van de consulent, ds. J. van der Poel, waarin hij waarschuwde dat er nog steeds geen officieel bericht was betreffende de classificatie. Hij eindigde zijn brief aldus: “Ik stel mij voor dat er veel van uw geduld wordt gevraagd. Later zal misschien duidelijk worden dat dit een schone oefening is geweest, want geduld en zich inhouden zijn in kerkelijk werk vaak belangrijke eigenschappen.” Terugdenkend kan ik dat zeker beamen aangaande mijn nu vijftigjarig  pastoraat, vooral omdat de komst in Australië beslist niet op rolletjes ging.

Niettemin besloten mijn vrouw en ik op 5 juli 1952 dat het beroep van Stevensweert-Maasbracht door mij aanvaard zou worden. Tezelfdertijd zond de consulent het bericht dat de Raad van Traktementen geen classificatie III kon geven. Dat gooide echt roet in het eten. Na veel correspondentie van mijzelf en de consulent en door het ingrijpen van de secretaris van de Financiële Raad, ds. H.J.F. Wesseldijk, werd de beloofde classificatie III goedgekeurd op 16 juli 1952. Toen kon de Classis van Maastricht op 22 juli 1952 de door de Kerkenraad van Stevensweert-Maasbracht gevraagde approbatie verlenen.

Al deze vertragingen maakten het moeilijk een datum voor de bevestigings- en inzegeningsdienst vast te stellen. Uiteindelijk werd de zondag van 31 augustus 1952 voor de dienst in Maasbracht gekozen en die datum kon nu definitief zijn. Normaal is er een morgendienst voor de bevestiging en wordt ’s avonds een intrededienst gehouden. Omdat er twee autobussen met familie, vrienden en politie uit Monnikendam en Amsterdam zouden komen, werd besloten de twee diensten tot één dienst samen te voegen en die te stellen op 2 uur ’s middags. Op 31 augustus 1952 wapperden er vele vlaggen in Maasbracht, maar die waren er voor de verjaardag van prinses Wilhelmina.
In het “Tijdschrift voor de Amsterdamse Politie” stond: “ Onder de aanwezigen bij de dienst waren de burgemeester van Maasbracht (A.B.J. Ewalds) en de hoofdcommissaris van de politie van Amsterdam, H.A.G.J. Kaasjager. De dienst werd geleid door prof. dr. G.C. van Niftrik. Toen deze de preekstoel beklom, bleek de kerk tot de laatste plaats bezet. Zijn preek was gebaseerd op Handelingen 20:28: “Zie dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij door het bloed van zijn Eigene verworven heeft.”
Daarna had de formele bevestiging plaats, gevolgd door de inzegening en plechtige handoplegging waaraan elf predikanten deelnamen, waaronder de Canadese Rev. A.C. Dixon. Vervolgens hield ds. Uidam de intredepreek gebaseerd op Handelingen 20:24: “Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kostbaar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evangelie der genade Gods te betuigen”. Hij stelde de dienende taak van een predikant enerzijds en die van de gemeente anderzijds in het licht. Na de eindzegen spraken vertegenwoordigers van de Classis Maastricht, de consulent en dr. Terlaak Poot namens de Raad Varende Gemeente. Na de dienst werden alle aanwezigen in de Schippersbeurs onthaald op koffie met Limburgse vlaaien.” Aldus het “Tijdschrift voor de Amsterdamse Politie”.

De eerste gewone kerkdienst, met K. Hölzenspies als diaken, koster en organist, had plaats in het kerkje te Stevensweert op 7 september 1952 om 10.00 uur ’s morgens. Daarom maakte ik, in de week ervoor, allereerst kennis met de burgemeester van Stevensweert (J. Kelleners). Hij vertelde dat er kermis zou zijn op 7 september maar dat die pas zou beginnen na de processie. Hij dacht dat het de dienst in het kerkje niet zou storen. Tijdens de kerkdienst hoorden we de muziek van de processie zachtjes in de verte. Maar bij de nadering tot het kerkplein stopte de muziek en was er alleen een doffe trommelslag te horen. Toen de dienst was afgelopen en ik de deur van het kerkje open deed, stond een van de kermismensen voor de deur. Hij vroeg: “Alwelle meneer de dominee, zijdet gij geëindigd met uw misse?” “Ja zeker”, zei ik. Hij draaide zich om, zette de handen om zijn mond en schreeuwde: “Jawelle, draaien maar!” Mijn kerkgangers gingen vanuit de kerk rechtstreeks de kermis op en even later ben ik ze maar achterna gegaan.

In mijn eerste Gemeentebericht voor “Hervormd Limburg” (26 sept. 1952) schreef ik: “We beginnen met de aandacht er op te vestigen, dat de Herv. Gemeente Stevensweert op 2 Oct. a.s. 250 jaar oud is. Het jonge kind Maasbracht heeft al een oude moeder! Dit feit zal niet
onopgemerkt voorbij gaan. In de kerk te Stevensweert wordt een herdenkingsdienst gehouden, waarin de heer Lutke Schipholt een herdenkingsrede zal houden. Ik verzeker U, dat het de moeite waard zal zijn deze aan te horen. We zouden deze dienst graag houden op Zaterdag 4 Oct. te 19 uur, maar geheel zeker is dit niet, daar er nog overleg gepleegd moet worden met de burgerlijke autoriteiten. Wij trachten de kerkenraden tijdig op de hoogte te brengen van juiste dag en uur, opdat zij belangstellenden kunnen inlichten. Wij verwachten velen, vooral uit de omliggende gemeenten!”
In het volgende gemeentebericht stond: “Op 4 October hadden wij een goede avond in Stevensweert. Jammer genoeg kon ik door ziekte niet aanwezig zijn maar mijn vrouw was wel aanwezig. Ds. Langeveld was onmiddellijk bereid mij te vervangen, zodat alles normaal kon doorgaan.” Ds. Langeveld was de legerpredikant voor Roermond. Hij woonde in de pastorie te Stevensweert.

De tweede dienst die ik in Stevensweert hield, was op 2 november 1952 om 5 uur ’s middags. De diensten daar werden als regel in de namiddag twee keer per maand gehouden en wel op de eerste en derde zondag van de maand. Soms moest de dienst op een andere datum gezet worden omdat er geen invallende predikant beschikbaar was voor de avonddienst in Maasbracht. In die tijd was er van een auto voor transport nog geen sprake. Ik moest alle bezoeken en diensten in Stevensweert, Echt en andere plaatsen per fiets doen, weer of geen weer. Ook voor het wekelijks bezoek aan zieken in het ziekenhuis te Roermond werd de fiets gebruikt.

In 1950 was de gedachte geopperd om de Stevensweertse pastorie (het “gouvernement”) te restaureren en er een internaat voor schipperskinderen van te maken, maar er was geen actie op gevolgd. In oktober 1952 werd besloten te proberen het idee tot werkelijkheid te brengen. Er werd zelfs een slagzin gemaakt: “Het onderwijs krijgt ruggegraat, de pastorie wordt internaat”. Het hing natuurlijk af van het feit wanneer ds. Langeveld de pastorie niet meer nodig had. De vraag was ook of er geldelijke hulp zou komen van mensen die het een goed idee vonden. Een fonds werd opgericht en er druppelde wat geld in dat fonds, maar een zware regenbui werd het niet.
In januari 1953 werd ds. Langeveld als vertegenwoordiger van Stevensweert lid van de kerkenraad. Tevens werd er voor het eerst een varende schipper (A.J. van Setten) als ouderling bevestigd. Ook werd er een gesprekskring in Echt en Pey begonnen. In het gemeentebericht van 8 mei 1953 werd medegedeeld dat er thans een zeer goede samenwerking bestond tussen het gedeelte van de gemeente dat vaart en het gedeelte dat aan de wal woont. Ook in een ander opzicht bleek de samenwerking een werkelijkheid te zijn. Op 17 april werd aan boord van de kempenaar “Hendrika”, gelegen in het Julianakanaal halverwege tussen Maasbracht en Stevensweert een kerkenraadsvergadering gehouden. Dat was misschien wel een unicum in ons land.

In juni 1953 werd ds. Langeveld naar Suriname overgeplaatst om de geestelijke verzorging van de Nederlandse strijdkrachten aldaar op zich te nemen. Dat maakte het plan voor de Stevensweertse pastorie meer urgent. Ik kwam op het idee om Sola theelepeltjes te laten maken met de afbeelding van de kerk in Maasbracht en die te verkopen om aldus het fonds voor de Stevensweertse pastorie te versterken. In enkele maanden waren er 850 lepeltjes verkocht, zodat aan het einde van 1953 het fonds flink boven de fl. 1000,- kwam. Maar daarna kwam er niet veel meer binnen en het bleek ook dat de schippers liever een internaat in Maasbracht zouden zien, omdat ze dan hun kinderen gemakkelijker konden bezoeken vanuit de haven in Maasbracht.
In december 1953 moest de helft van de kerkenraad volgens regel aftreden. Drie leden, wonend in Stevensweert en Ohé en Laak, stelden zich niet meer herkiesbaar: Hölzenspies vanwege zijn leeftijd, de douanes J. Maaswinkel en P. Meyer wegens overplaatsing. Dit maakte de vertegenwoordiging van Stevensweert zeer klein terwijl ook het aantal kerkgangers verminderde. In het gemeentebericht van 7 mei 1954 vermeldde ik: “Het wordt hoe langer hoe stiller in Stevensweert. Daarom is er reden tot grote dankbaarheid dat de jonge loot Maasbracht op de oude stam steeds groeiende is.” Waren er in 1940 in de kerkgemeente Stevensweert 40 personen, in 1954 was het aantal voor Stevensweert-Maasbracht de 400 genaderd.  

In het gemeentebericht van 4 juni 1954 stond dat ik besprekingen had gehad met het Nationale Comité voor christelijk onderwijs aan schipperskinderen. Dit leidde er toe dat dit Comité besloot een internaat te bouwen in Maasbracht voor 60 kinderen. Op 4 april 1956 mocht ik de eerste steen leggen voor het Prins Bernhard Internaat. Op 20 juni 1956 opende gouverneur dr. Houben de deur van het internaat.

In oktober 1954 ontving de kerkvoogdij bericht dat wijlen ds. De Peer voor Stevensweert een legaat had bestemd, groot fl. 1000,-. De mededeling in die maand was: “Er zijn reeds belangrijke beslissingen genomen waarin de pastorie te Stevensweert een belangrijke rol speelt.” Ik denk dat dit sloeg op het plan een christelijke school in Maasbracht te beginnen en de leerkracht in de pastorie te laten wonen, maar mijn plakboek met gemeenteberichten heeft geen verdere inlichtingen. Wel staat er in het gemeentebericht van 27 juli 1957 dat ik het huwelijk inzegende van G. Deemster, het hoofd van de school, en J.R. Swets in de kerk te Stevensweert. Het was het enige huwelijk dat ik in Stevensweert deed, terwijl er meerdere begrafenissen waren.
Er was enig misverstand in Stevensweert op 5 december 1954 of er al dan niet een dienst zou zijn maar men had er blijkbaar niet aan gedacht dat de dienst voor die maand op 2de kerstdag zou zijn. Met ingang van januari 1955 werden de diensten tot eens per maand op de laatste zondag beperkt. Toch staat in het gemeentebericht van 28 oktober 1955: “We mogen ook over het bezoek in de Stevensweertse dienst niet klagen. De laatste tijd liggen er steeds een paar schepen waarvan de opvarenden de kerkdienst aldaar bijwonen.”
Op 9 april 1956 werd in Maasbracht door de burgemeester een kleine eenklassige christelijke school feestelijk geopend. Kinderen uit Stevensweert en omgeving konden daar ook heen gaan. Op 1 september 1956 werd deze school tot tweeklassig vergroot.

De kerkdiensten in Stevensweert werden steeds voortgezet en in het gemeentebericht van 18 juli 1958 staat: “De diensten in Stevensweert zijn tegenwoordig goed bezocht omdat er steeds een groepje schippersjongeren en ook enkele anderen meegaan. Dat is prettiger dan wanneer we maar met zijn zessen zijn, hoewel het dan natuurlijk ook goed kan zijn.”
In het bericht van 8 mei 1959 staat: “Grote droefheid is over onze gemeente gekomen. Wij moesten in Stevensweert onze zuster Hölzenspies ten grave dragen op 23 april. Wat was het goed te merken, dat Stevensweert de weinige protestantse inwoners niet buiten haar gemeenschap sluit. Het kerkje kon de belangstellenden niet bevatten, zodat velen genoegen moesten nemen met een staanplaats buiten op de stoep voor de geopende deuren.”
Daarentegen was er een blij bericht op 22 mei: “Op 31 mei hopen belijdenis te doen en hun zoon te laten dopen in Stevensweert: L. van Oost en echtgenote. Dat zal een blijde dag zijn, want zo iets komt maar weinig voor in Stevensweert.” Dit werd een nog grotere verrassing want er kwam ook een verzoek tot doopsbediening voor een varend kind, waarvan de ouders tegelijkertijd belijdenis wilden en bovendien de moeder ook gedoopt zou worden. “Zo beleefden we in Stevensweert het unieke feit dat een vijftigtal kerkgangers zich verenigden rond twee echtparen en hun kinderen in deze vreugdevolle gebeurtenissen.”

Op 16 oktober 1959 eindigde ik het bericht met: “Op 6 oktober werd door mij een brief ontvangen waarin een beroep werd uitgebracht door de Nederlandse Gemeente in de Presbyterian Church te Sydney (Australië). Elk beroep brengt in een predikantsgezin een min of meer spannende tijd. Dit is bij dit beroep veel meer het geval. Daarom vraag ik uw voorbede, opdat wij de rechte beslissing mogen nemen.”
Het beroep werd aangenomen en we voeren naar Sydney. Ds. J. Struys (Venlo) werd benoemd als consulent. In zijn bericht schreef hij dat de afscheidsdienst plaats vond in Maasbracht op 3 januari 1960, bijgewoond door velen uit de kerkelijke zowel als de burgerlijke gemeentes, terwijl ook de gereformeerde en katholieke geestelijkheid tegenwoordig was, die zich na de dienst niet onbetuigd liet toen een grote schare nog geruime tijd samen was in het gemeentecentrum naast de kerk, dat door de week de lagere school herbergt.