TUSSEN KOEWEI EN CONTELMO
P. Boesveld
Toelichting vooraf Onderstaande tekst is geschreven door de heer P. Boesveld, grenskommies aan de Maas tussen 1952 en 1955. Onlangs heeft hij zijn persoonlijke herinneringen aan die tijd neergeschreven in een uitvoerig verslag waarvan een exemplaar door de heer Boesveld bereidwillig is afgestaan aan het Streekmuseum Stevensweert/Ohé en Laak. De volgende bijdrage is een door de schrijver zelf gemaakte samenvatting, waarvoor onze hartelijke dank!
Voor mij ligt jaarboek 1995 van Amici Insulae, nummer 13. Reeds geschiedenis. Bij het stuk "De Maas" van Leo Herberghs is een kaartje afgebeeld, weergevende de ligging van wegen en water. Hoe groot is het verschil tussen de kaart bij het geschrevene en de situatie in de periode 1952-1955, mijn diensttijd als grenskommies aan de Maas met als standplaats Stevensweert. De riviergrens met België werd toen nog intensief bewaakt door de Douane, een dienst behorend tot het Departement van Financiën. Stevensweert was de standplaats van de ambtenaren, met aan het hoofd de Dienstgeleider die moest zorgen voor de algemene leiding. Vanuit zijn kantoor, in de diensttaal genoemd "de Wacht", regelde hij de diensten die gedurende een etmaal in het veld verricht moesten worden door het personeel, gemiddeld zes man. Drie jaar zou ik tot het personeel behoren. Waar gesproken wordt over "man", moet een kleine correctie toegevoegd worden. Vrouwen konden eveneens tot de dienst behoren, doch dit slechts in een bijzondere positie. Zo was de echtgenote van de Dienstgeleider visiteuse; zij kon belast worden met onderzoek "aan het lichaam" zoals dat heette, van vrouwen. Daarmee hield het op. Januari 1952 was de maand dat de beëdiging plaatsvond tot opsporingsambtenaar bij de dienst der Invoerrechten en Accijnzen, Douane genoemd. Op de dag van de beëdiging, te Sittard, zonder verder enige plechtigheid, werd ook de standplaats Stevensweert bereikt. Na een eerste bezoek aan de Dienstgeleider volgde kennismaking met de kostjuffrouw, een eerste blik in de slaapkamer en de ontmoeting met een collega, eveneens in het kosthuis onderdak vindend.
Te Stevensweert op de wal bij het huis van Sef van Riet .....
Vanuit dit kosthuis, pension zouden we nu zeggen, begon het dienstbestaan vorm te krijgen, velddienst zoals dat heette. Het betekende het begin van drie jaar buitenleven, bij dag en nacht, bij kou en warmte, bij regen en sneeuw. Wel even wennen. De Dienstgeleider had als taak de grens zoveel mogelijk continu te laten bewaken ter bestrijding van niet toegestane grensoverschrijding van personen met en zonder goederen, waarbij bestrijding van illegale in- en uitvoer van goederen en vee de hoofdtaak was. Door middel van patrouillegang, observatie en controle op het verkeer dat het grensgebied binnen kwam of verliet, diende het toezicht te worden uitgeoefend. Daarbij kwam nog de controle op voorraden bij neringdoenden: suiker, tabaksartikelen, gedistilleerde dranken en dergelijke: "peilen" genoemd. Het peilen werd periodiek, halfjaarlijks of per jaar verricht. Voor het gebied van de post, de gemeenten Stevensweert en Ohé en Laak omvattend wat de grens betrof, was nog een bijzonder voorschrift van kracht: het verbod op het hebben en houden van boten op de Maas. Er is geen wet of er horen vergunningen bij. Zo ook voor dit botenverbod. De uitgifte van vergunningen was toebedeeld aan de Dienstgeleider, evenals het geven van vergunningen om een strook van 500 meter breed langs de grens, de "verboden strook" genoemd, te mogen betreden. Voor wat de daguren betrof, werd dit verbod in 1951 opgeheven en vervolgens in 1952 ook voor de uren tussen zonsondergang en zonsopgang. U ziet: maatregelen en voorschriften in overvloed.
Maar nog voor dat het werk, of het leren daarvan, beginnen kon, moest in een kledingdepot in Maastricht uit een verzameling broeken, jacks, jassen, overhemden en hoofddeksels een uniform worden samengesteld. Ingeleverde, gedragen kleding en abnormale maten: dat was de voorraad! Let wel, de oorlog '40 — '45 was nog maar enkele jaren voorbij en in de civiele maatschappij waren bonnen voor textiel nog maar net verdwenen. Koppelriem, pistool en een wapenstok (gummiknuppel) werden aan de uniformkleding toegevoegd.
Nog wat instructie van de Dienstgeleider en de eerste stappen op het dienstpad konden gezet worden. In de vroege morgenuren van de volgende dag, terwijl het licht vroor, werd kennis gemaakt met de Sectie-chef, de naasthogere functionaris na de Dienstgeleider, die zijn bureau te Echt had ingericht om van daar uit in een auto die nu antieke waarde zou hebben gehad, zijn controleritten uit te voeren, zowel langs de Belgische als langs de Duitse grens. Een zwaar sigarenrokende man met een slecht zichtvermogen door een ooghandicap.
De eerste dienst van vier uur betekende de opening van drie jaar velddienst langs de grensrivier. Bezoek aan verloofde en ouders was beperkt tot twee dagen per twee weken, het vrije weekend.
Reeds kort na het eerste vrije weekend deden zich twee zaken voor: één in het bewakingsgebied van de post Stevensweert. In het onder de gemeente Ohé en Laak ressorterende grensgebied vond de inbeslagname plaats van een aantal stuks rundvee, dat de Belgische oever van de Maas had moeten bereiken. Lopend, onder begeleiding van de smokkelaars, liepen de dieren in de richting van de rivier, terwijl ambtenaren de processie verstoorden met als gevolg dat de beesten het winterkoude Maaswater niet in hoefden maar weer naar stal gingen, zij het een andere stal dan waaruit ze vertrokken waren! Een onderzoek van enkele dagen resulteerde in een aantal stuks processen-verbaal. Aanleiding tot een dergelijk resultaat kon zijn het aantreffen van sporen langs de waterkant, zoals veesporen in januari, platgelopen hooigras dat nog gemaaid moest worden en aanlegsporen van boten op zandige of zachte oevergedeelten.
Regelmatig werd door de Dienstgeleider een "sporendienst" voorgeschreven. Met het oog op eventueel resultaat daarvan lag de beste tijd in de vroege ochtenduren; dienst van vijf uur tot negen uur was daarvoor de gebruikelijke. Persoonlijk vond ik het aangename diensten: bij helder weer een mooie zonsopgang. Bloeiende fruitbomen, een Maaslandschap zonder werkende mensen in de velden, pure rust. Omstandigheden die een schilder zouden inspireren. Uiteraard was er ook wel slecht weer en dat maakte dan dat het genoegen iets minder groot was! Gebogen over het fietsstuur ging het dan zo snel mogelijk naar de voorgeschreven punten waar de Sectie-chef verwacht kon worden om daarna te schuilen bij een bakker die reeds aan het werk was. Kon dat niet, dan werd een schaftkeet op de Koewei opgezocht of een andere regen- en winddichte schuilplaats.
Het tweede voorval, tragisch te noemen, gebeurde weliswaar buiten het gebied van de post Stevensweert maar het had wel een grote "impact", zoals dat nu genoemd wordt. Tussen Posterholt en het veel kleinere Diergaarde ligt een boerderij die in de volksmond genoemd wordt "het Pilotenhuisje". De naam heeft de hofstede te danken aan de plaats die het in de tweede wereldoorlog innam, toen daar regelmatig geallieerde piloten verborgen werden die verder moesten naar Belgisch grondgebied en van daar naar Engeland, daarbij geholpen door de verzetsmensen. Op de boerderij woonden in 1952 twee broers die melkvee hielden. Toen de melkrijder die de melk dagelijks naar de fabriek bracht, slechts lege melkbussen aantrof, dezelfde die hij de vorige dag had afgezet, betrad hij het erf en de boerderij. Daar bleken drie doden te liggen: de twee broers en een douaneambtenaar. De eindconclusie van een justitieel onderzoek was dat de broers door de ambtenaar waren gedood waarna de laatste zelfmoord pleegde. De ambtenaar behoorde tot de sectie Echt. Kranten berichtten een en ander in grote koppen. Op collega's die de ambtenaar goed kenden, maakte het voorval grote indruk.
De winter ging voorbij en er werd gewisseld van pension, "kosthuis" zoals de aanduiding was. Verhuisd werd naar een gezin in Ohé, naar "tante Antje". Het gezin bestaande uit de bejaarde mevrouw, een zoon en een dochter, leefde van de opbrengst van een agrarisch bedrijf en de oogst van fruit. Een inwonende nicht alsmede een enigszins gehandicapt familielid maakten het gezin compleet wat de kern betrof Wij, een wachtmeester van de Rijkspolitie en ikzelf, behoorden tot de betalende gasten. Hier werd deelgenomen aan een gezinsleven in een traditioneel katholiek verband. Voor een van oorsprong calvinistische noorderling openbaarde zich een geheel onbekende religieuze wereld: dagelijks kerkbezoek door een van de gezinsleden, het zegenen van het brood voor het aansnijden en gezamenlijk gebed waarbij niet iedereen bleef zitten maar wel hardop mee bad.
Door het mooie voorjaar werd het buitenleven steeds aangenamer. Alles wat groeide ging bloeien en het grote aantal fruitbomen bood wekenlang een prachtige aanblik. Het vogelleven begon zich te ontwikkelen en het werd een lust om dienst langs het water te verrichten. De sterk wisselende oevergesteldheid werkte plaatselijk gunstig op de nestmogelijkheden voor de oeverzwaluwen die in de steile wanden, veroorzaakt door afkalving, holen konden maken voor de nestbouw. Elders boden doornachtig struikgewas, zoals bij het "Fazantenbosje" en de dichtbegroeide oude gracht van Walburg, prachtige nestgelegenheden.
Och, was het weer dan toch eens slecht, dan kon altijd nog gebruik gemaakt worden van de "koffiehuisjes".
Deze "koffiehuizen" hadden een bepaalde betekenis in de grensdienst. Het duurde enige tijd voordat een jong ambtenaar bekend gemaakt werd met het bestaan van de aanloopadressen omdat het bezoeken van particulieren tijdens de dienst nadrukkelijk was verboden. Soms waren het gezinnen die al generaties lang als zodanig hadden gefunctioneerd en men kon er veel horen over ambtenaren die door verplaatsing waren verdwenen en soms zelfs al waren gepensioneerd. De contacten met de gezinnen leidden af en toe tot het aangaan van levenslange verbintenissen: huwelijken als dochters in huis waren. Zonder direct met het huiselijk leven in contact te komen zoals in de gezinnen hierboven beschreven staat, bestonden er ook nog andere mogelijkheden om even "van de straat" te zijn. Bij de smid was het altijd warm, net als bij de bakkers. Deze laatsten waren bovendien al vroeg aan het werk, wat perspectieven bood in de zeer vroege ochtenduren.
Op de Laakerkoewei bij de afkalvende oever.........
Een geheel andere kant van het ambtelijk leven bood zich aan. Er moest gestudeerd worden. De lessen werden in Sittard gegeven zodat periodiek de reis per trein vanuit Echt daar naar toe werd gemaakt. De inhoud van het lessenpakket bleek niet bar boeiend; gedurende een jaar moest aan de wetskennis gewerkt worden om daarna examen te doen. Het examen, beter gezegd het slagen daarvoor, betekende het overschrijden van de drempel naar een benoeming in vaste dienst. Aldus gebeurde: geslaagd en aangesteld in de rang van Grenskommies. Maar in het verschiet lag reeds de volgende cursus die twee jaar in beslag zou nemen. De bezoeken aan Sittard, de plaats waar de nieuwe cursus werd gegeven, hadden ook hun aangename kanten. Even weg uit het dagelijks werk, ontmoetingen met collega's van andere posten, een bezoek aan een boekhandel of aan de tij dschriftenhandel op het station waren andere facetten van die reisjes. Komisch was een ontmoeting met een jonge officier van de Koninklijke Landmacht die op indringende wijze eiste op militaire wijze gegroet te worden! Na een duidelijke uiteenzetting dat hij niet met een militair te doen had, betrok hij sip op het einde van het perron een positie totdat de trein vertrok. We stapten in dezelfde trein: de officier reisde eerste klas en ik nam plaats in de derde klas coupé.
Dwars door dit alles heen werd vrijwel dagelijks, beter gezegd iedere avond of nacht, de nachtuitrusting gepakt om in de donkere periode van het etmaal de Maasoever op te zoeken. Deel van die nachtuitrusting was de nachtstoel, een stelsel van ijzeren buizen, opklapbaar, waarop men in uitgeklapte vorm kon zitten, gehuld in het andere deel van de nachtuitrusting: le nachtmantel. Een zwarte tot op de grond vallende, gevoerde cape met een capuchon moest bescherming tegen de koude bieden en een daarover geslagen groene cape beschermde tegen 1e regen. Er kan nog een nachtstoel te bezichtigen zijn in een museum maar met het verdwijnen van de grensbewaking is ook dit ding verdwenen. Een nostalgisch collega maakte tr zelfs een gedicht op!
[n het stikdonker tijdens nieuwe maan de weg vinden, moest geleerd worden. Allerlei vaardigheden moesten door ervaring en op aanwijzing van oudere collega's eigen gemaakt worden. Waarnemen tegen het licht van de nachtelijke hemel aan de horizon was zoiets. Ervaren velddienstmensen kenden dat en wezen daar op. Door het zitten op de lage nachtstoel keek je reeds enigszins tegen die horizon maar tijdens het lopen moest je af en toe bukken of op één knie gaan zitten. En de late avonduren werd te voet een patrouille uitgevoerd langs de Maas waarbij de omschreven buktechniek werd toegepast. Daarbij viel een silhouet op met onbekende contouren. Na enig wachten op activiteit werd het voorwerp benaderd en het bleek een boot te rijn die geen verlichting voerde, vermoedelijk omdat ter plaatse geen scheepvaart werd verwacht. Bij het betreden van het onbekende vaartuig werd kennelijk iemand gealarmeerd met het gevolg dat op barse toon gecommandeerd werd dat we het schip moesten verlaten. Ons niet onbetuigd latend, bond de man wat in, waarmee de rollen waren omgedraaid. Het Douanegezag ontlokte de mededeling dat de boot een opnemingsvaartuig van de Dienst der Domeinen was, in samenwerking met Rijkswaterstaat een opdracht uitvoerend overdag maar Du in ruste: de gezagvoerder lag in bed! De bereidheid om koffie te zetten was daarna groot mi voor ons werd de dienst onverwacht veraangenaamd.
De dagdiensten op Contelmo en de nachtdiensten op de Koewei regen zich aaneen gedurende Je zomerse dagen. Soms was het erg warm waardoor het goed toeven was onder de schaduwrijke bomen rondom de ruïne van Walburg. De ruïne had trouwens toch een Bijzondere aantrekkingskracht. Spookachtig bij nacht en interessant bij dag. In de ;teerbrokken was een eigen leven ontstaan van insecten, hagedissen, dieren die tot het ongedierte gerekend worden en typische kruipende plantensoorten. Veel vlinders die extra deur gaven aan de wildernis van weelderig groeiende struiken. De dichtbegroeide grachten te vrijwel niet te betreden waren, zorgden voor veel bloemen. Probeerde men toch in de gracht door te dringen, dan trad men binnen in een jungleachtige biotoop met allerlei vogels die er onbegrensde broedmogelijkheden hadden.
Contelmo daarentegen was eenzaam. Grasland en dijken bepaalden het landschap, aan één rijde begrensd door de Maas en aan de andere zijde gedeeltelijk door de Geleenbeek met Pikzwart water. Over Contelmo liep een smokkelroute die na de tweede wereldoorlog .ntensief werd gebruikt. De afstand tussen de grenzen met België en Duitsland is in dit Vlidden-Limburgse grondgebied gering, waardoor het mogelijk was in één nacht met gedragen vracht, "pingels", eerst de Maas over te steken, daarna het Julianakanaal om vervolgens te voet Duits grondgebied te bereiken. In lange perioden van duisternis lukte het zelfs dezelfde weg af te leggen in tegenovergestelde richting, met "retourvracht". Voorwaar geen kleinigheid.
Gedurende de eerste wereldoorlog, toen België door Duitsland bezet was, werd de grens met prikkeldraad, plaatselijk onder elektrische stroom, hermetisch afgesloten. Na 1918 werd de route weer door de smokkelaars in gebruik genomen. Een in Ohé bekend caféhouder wist hierover veel te vertellen en deed dat graag. In hoeverre hij zelf bij dat gebeuren betrokken was geweest, liet hij niet los! Veel tijd werd door de ambtenaren op Contelmo doorgebracht, evenals aan het Julianakanaal, maar er werd niets meer gepakt: de grote smokkeltijd was vrijwel voorbij.
Het oude fort Contelmo liet wel sporen na tot in onze tijd, weliswaar niet in de letterlijke betekenis. In zeer donkere, lange en zwoele zomernachten kon het voorkomen dat kleine dansende vlammen zichtbaar waren op de vlakte. De zielen van de in de Spaanse tijd omgekomen soldaten konden nog steeds geen rust vinden en zwierven dan zichtbaar boven deze historische omgeving. Slechts weinig nachtelijke bezoekers genoten het voorrecht dit gezien te hebben.
Aan de andere kant van het gebied was de Koewei, noordelijk van Stevensweert. 's Zomers kon het er door gebrek aan schaduw warm zijn en in de winter bitter koud, vooral als de wind uit oostelijke richting kwam. Als de dienst observatie voorschreef op een aangewezen punt, dan werd die ook uitgevoerd, met nachtmantel en nachtstoel maar als er enige vrijheid tot interpretatie was, dan werd een geschikte schaftkeet gezocht en de eventuele kachel werd aangestoken! Anderzijds kon de Koewei een onvergetelijke sterrenhemel bieden door de afwezigheid van lichtinvloeden, veroorzaakt door straatverlichting en autoverkeer. Sterrenbeelden en hemellichamen waren onbelemmerd zichtbaar. In de winter van 1953-1954, die eigenlijk pas in februari 1954 haar ware gezicht liet zien, was de Koewei totaal verlaten. De bagger- en grinderijwerkzaamheden lagen stil: ijs en sneeuw heersten op de vlakte en op het ijs dat het water bedekte. Alleen de grensambtenaren en een enkele wacht van een baggermolen betraden de winterse woestenij. Anders was dat bij betere weersomstandigheden. Dan was in alle vroegte de vrijwel laatste beroepsvisser op of aan het water te vinden, vaak vergezeld van zijn Russische echtgenote en later op de dag kon je dan "Peer" ontmoeten, roemrucht in het hele dorp.
Walburg en omgeving werden vrij onverwacht het toneel van activiteit toen in de donkere avonduren op de oever een onbekend geluid het vermoeden wekte dat er nog meer mensen in de omgeving waren. Het beproefde bukken en hurken om beter tegen de horizon te kunnen waarnemen leverde niets op, zodat in het terrein gezocht werd naar de oorzaak van dat vreemde geluid. Een aantal zakken werd aangetroffen. De inhoud bleek uit dozen met boter te bestaan, bestemd om naar België te worden gebracht. Allemaal aardig maar in dit soort omstandigheden deed het ontbreken van een auto zich sterk gelden, evenals het ontbrekende telefonische contact met de thuisbasis: de Wacht en de Dienstgeleider. Eén ambtenaar moest de in beslag genomen goederen bewaken terwijl de ander lopend en per rijwiel hulp moest gaan halen, wat vrij veel tijd kon vergen. Ook de Dienstgeleider had geen auto en hij moest de hulp inroepen van de Sectie-chef die over een kleine auto beschikte. Hij, op zijn beurt, moest dan nog uit Echt komen nadat hij eerst zijn chauffeur had gewaarschuwd. Voor alles veilig opgeborgen was, wees de klok een fors aantal uren later.
De inventarisatie van de buit maakte veel goed. Een aanzienlijke hoeveelheid boter en een "vaartuig" bleken zich in de zakken te bevinden. Het vaartuig was een rubberboot van groot formaat die met een blaasbalg, die ook aanwezig was, opgepompt moest worden. Ook de peddels waren aanwezig. Iedereen kon tevreden zijn, met uitzondering van degene die de geplande smokkeltocht had gefinancierd!
Actief onderzoek door de Douane Recherche Dienst had als gevolg dat de gehele smokkelorganisatie werd blootgelegd en de leverancier van de roomboter bekend werd. Bijkomstig daarbij was de ontdekking van een geheel ander smokkelvoorval waarbij geen douane betrokken was. Wat was er gebeurd? Twee smokkelploegen betwistten elkaar blijkbaar het terreinmonopolie ter plaatse. Het gevolg moet zijn geweest dat een ploeg van de plaatselijke smokkelaars zich verdekt opstelde en bij het verschijnen van de andere ploeg riep: "Halt, douane". Door de schrik gooide de laatste ploeg de gedragen goederen weg en zocht een goed heenkomen! De eerste ploeg nam zegevierend de boter mee en eigende zich die dus onrechtmatig toe. De zaak kwam uit doordat nergens in de douaneadministratie van een inbeslagname sprake was. Waartoe toeval kan leiden!
Van tijd tot tijd werden ook Maasbracht en het daar gelegen havengebied in een patrouille betrokken. Op het veer Maasbracht-Wessem werd regelmatig controle op de motorrijtuigbelasting uitgevoerd en terloops werd gelet op niet door documenten gedekt vervoer van sterk alcoholische dranken. De verkoop van niet van een juiste banderol, oftewel accijnszegel, voorziene tabaksartikelen werd ook gecontroleerd. Voornamelijk parlevinkers werden daarvoor bezocht. Af en toe doken verhalen op dat uit Rotterdam sigaretten aangevoerd werden, bestemd voor frauduleuze verkoop of verder transport.
Terloops konden wat inkopen worden gedaan bij de tijdschriftenhandel e.d.
Aan de Maas in de omgeving van Walburg
Behalve zaken die de eigen dienst betroffen, gebeurden er ook in het dorp dingen die de belangstelling hadden. Bij de opperwachtmeester van de Rijkspolitie lag in de kantoorruimte een vreemd beest, zo luidde de mededeling van de Dienstgeleider. Belangstellend werd gevraagd het dier te mogen zien en wat bleek: daar lag een das! De das behoort tot de beschermde diersoorten. Het dier was slachtoffer geworden van een jagende boer die het aantrof in de bietenkuil. Jammer voor de onfortuinlijke man want behalve het proces-verbaal dat tegen hem werd opgemaakt, werd ook zijn jachtgeweer in beslag genomen.
Het pension te Ohé werd verwisseld voor een kamer in het "gouvernement" in Stevensweert. Er woonden regelmatig gezinnen in, wat door de vele kamers goed mogelijk was.
De consequentie was dat geheel zelfstandig geleefd moest worden, behalve de warme maaltijd die bij een collega kon worden genoten. Later, in de loop van het jaar 1954, werd het onze woning nadat we getrouwd waren. Bij het pand hoorde een grote tuin waarvan ook ons een stuk toekwam. We leefden er gelukkig, maar niet lang! De "afbraak" van de post Stevensweert was begonnen en in april van het volgende jaar kwam het bericht dat de nieuwe standplaats Weert zou worden. Tot september konden we nog blijven wonen. Toen werd ons een flat toegewezen met een minimaal klein balkon.
Terugkerend naar de kaart die de geografische situatie aan de Maas weergeeft zoals die nu is, kan niet anders gezegd worden dan dat het "oude land" een sterke verandering heeft ondergaan, min of meer analoog aan de verandering op het gebied van de grensbewaking. Vrij verkeer van goederen en personen heeft het toezicht aan de grens overbodig gemaakt. Het cultuurlandschap van nu laat naar te hopen is ruimte over aan de historische stukjes wildernis voor vogels en kleine dieren, die in het verleden ontstonden, meestal ook door het ingrijpen van mensenhanden.
P. Boesveld.
Ruïne van kasteel Walburg (opname: H. Rutten, mei 1989)