1998

DE IJSHEILIGE

Donaat Snijders.

DE IJSHEILIGE.
Toelichting: in 1992 overleed de in Geistingen geboren kruisheer Donaat Snijders. Hij was een bekend figuur in onze regio. Evenals zijn vriend pater Willem Sangers onderzocht hij de geschiedenis van het Maasland. Hij heeft talloze geschriften nagelaten. Hieronder zijn veel vertellingen die hij optekende bij de gewone mensen; verhalen die vroeger bij de kachel werden verteld tijdens de lange winteravonden. Uit zijn bundel "Uchteravondvertellingen I" kozen we, vanwege de relatie met kasteel Walburg, het verhaal "De IJsheilige". Wat er precies van waar is? Leest U zelf …..

 


Helm was een grote, struise kerel, een boom van een vent. Maar er was iets vreemds aan hem en dat viel het meest op in hete zomerdagen. Stel u voor, dat de meester op zo'n lome zomernamiddag met moeite het gegiechel van zijn rumoerige jeugd kan bedwingen, wanneer zij door de ramen heen Helm over de weg zien stappen met zijn trage, grote passen, pijp in de mond, handen op de rug.
Wat was er dan zo lachwekkend aan die man? Wie hem dan in het vizier kreeg, ja, die moest dan toch wel even opkijken: zo'n kolos, bij zo'n temperatuur, met niet minder dan drie jassen bekleed: zijn gewoon linnen jasje, een dikke winterse jas en daaroverheen als bekroning nog een zware duffel. Helm wist heel goed, dat men ermee lachte en hij kende ook zijn bijnaam. Goedaardig kon hij zelf zinspelingen maken op de bekende ijsheiligen van half mei. Die jassen hadden er schuld aan en niet Servaas of een van die anderen. De grote mensen noemden hem óók "de ijsheilige", maar dat was dan zonder de binnenpret en de hang naar het ongewone van de jeugd. Want het feit was er: Helm had het steeds maar koud!
Dat was niet altijd zo geweest: in zijn jonge jaren was hij even warmbloedig als ieder ander. Maar dan was er iets gebeurd, wat men een ongeluk met vreemde gevolgen kan noemen. Jaren geleden was Helm soldaat geweest, want hij had er zich "ingeloot" en met zijn laag nummer was hij de wijde wereld in gemoeten om vorst en vaderland drie jaren te dienen. Hij dook een paar keren op in de herfst, om kermis te komen vieren en dan weer voor maanden te verdwijnen naar Brussel, bij de grenadiers. Zoals de meeste sterke, zware mensen was Helm vreedzaam van aard en het soldaatje spelen had hem geen ogenblik kunnen bekoren. Toen hij de derde en laatste maal naar de dorpskermis kwam -en die was laat in de herfst met steevast slijk en regen- was hij met zijn drie broers uitgeweest en toen het al laat was en de roes van vele borrels naar de hoofden steeg, had hij niet beter gevonden dan zijn lange, blauwe soldatenmantel tot een pakje te vouwen en iedereen te verzoeken er de beslijkte voeten aan af te vegen. De meer dan vrolijke troep ging natuurlijk gretig op het voorstel in en de mantel bleef als een vodderige dweil liggen…
Toen de haarpijn over was en de werkelijkheid weer doorschemerde, hadden de moeder en de zuster van Helm een dag werk gehad om het geval weer toonbaar te maken en hun grenadier zware affronten te besparen……
Houd dan maar vrede, het zal u overkomen! Helm was nog maar goed en wel thuis uit de dienst, of er was mobilisatie. Dat was in 1870, toen de oorlog tussen Frankrijk en Pruisen uitbrak. België wenste strikt neutraal te blijven. Voor hij goed wist waar hij ergens beland was, zat Helm dicht bij de Franse grens, waar men weinig kilometers verder de grote botsing verwachtte. Toen hij er te toekwam, was er nog niets aan de hand. Hij was jong en hoe gaat dat? Daar aan "gene kant" was er goeie cognac en dus sloop men 's avonds wel eens de grens over. Het was, met inkwartiering bij de burgers, voor de officieren toch niet te controleren. Het ging goed, enkele keren. Maar op een kwade avond werd het ongewapende groepje bij de terugtocht naar het vaderland beschoten door Fransen, die op hun hoede waren. Allen vlogen tegen de grond, maar Helm hadden ze toch te pakken.
Een kogel sloeg van op korte afstand vlak naast zijn nekwervel in zijn rug en ploegde over de hele ruglengte door zijn broek naar buiten. Helm verloor veel bloed en werd door zijn kameraden teruggesleept over de grens. Wat ze daar voor een verhaal opdisten, is niet geweten. Helm genas, maar waren er nu zenuwen geraakt of nog wat anders? Hij had het koud en hij bleef het koud hebben, toen hij na afloop van die oorlog weer thuis kwam. Er zat niets anders op dan zich maar zo warm mogelijk te kleden. En zo geraakte het dorp aan zijn "ijsheilige", de man met de vele jassen en de stramme rug. Hij kwam nooit terug op die historie, wel had hij er een soort schrik aan overgehouden voor drank en herbergen, alsof zijn onderbewustzijn hem waarschuwde dat daar de miserie mee was begonnen…..

Helm trouwde met zijn Berb. Het was een gelukkig huwelijk. Zij had een vrolijke aard en de eerder zwijgzame Helm monkelde maar eens als zij kwetterend haar verhalen deed. Ze hadden een klein boerengedoetje met weinig land en één koe. Er werden een paar kinderen geboren, maar ze stierven heel jong. Dat was een zware slag, maar ze kwamen er overheen zonder bitterheid. En allebei leefden ze stil mee met hun dorp, met de buren en hun zorgen, met de kinderen, die altijd een noot of een kastanje konden komen halen. Berb was steeds bereid haar beroemde pleisters klaar te maken en als het moest bewoog Helm voor anderen naar Hunsel of naar Neerglabbeek. Geld en goed liet ze tamelijk onverschillig en Helm kon tegen een vreemde heel monter zeggen: "Als ik de kist open doe, kijk ik op geen honderd frank!" Het werd een gevleugeld gezegde in het dorp, want de vreemdeling moest het wel figuurlijk verstaan en denken dat hij er heel warmpjes inzat, terwijl hij het zeer letterlijk bedoelde……  

Botermelk, smout, roggebrood, ajuinsaus, aardappelen en boekweitkoek: op dat dieet kunt ge oud worden. En toch is Helm maar 65 geworden. En ook dat was een ongeluk met vreemde gevolgen, overigens een "ijsheilige" waardig.

De jaren had hij rustig aan zich laten voorbijgaan, in een stil dorpje waar er weinig opzienbarends gebeurde. Mensen werden geboren, mensen gingen heen, enkele stoutmoedigen trokken naar Amerika, de anderen boerden stilletjes voort. Een tiental mannen gingen van Pasen tot in de late herfst "naar 't Pruses" werken in de brikkenovens of bij de grote boeren in Westfalen. Het leven ging zijn eendere gang. Men hielp elkaar in nood en bij zo'n noodgeval was Helm op een zomerdag in 1905 verdwenen….

Een buurman was plots zwaar ziek geworden en gloeide van de koorts. Een "beslag", zeiden de mensen. Er werd om de dokter gestuurd in Maaseik. Toen die in zijn sjees aankwam, stelde hij inderdaad een beroerte vast. De zieke stil laten liggen en ijs op het hoofd leggen. Hij zou wel eens terugkomen. Afwachten dus intussen.

Het ijs moest dan maar gehaald. In dergelijke gevallen ging men naar het kasteel van Oosden te Heel of naar Walborg, waar zich van die "ijskelders" bevonden. De kasteelheren hadden daar lang geleden ondergrondse kelders aangelegd dicht bij de Maas, waarin men in de winter ijsschollen opstapelde, die het in hun compacte massa en volledig buiten het daglicht lang uithielden. Een goedkoop koelmiddel in de hete zomer. Voor de gewone mensen was het een teken van uitgesproken weelde. Het enige beroep dat men erop deed, was het geval van zwaar zieken met ijlkoorts.

Er kwam ijs in huis, dat, naar later bleek, door iemand in Heel was gehaald. Helm was, naar men zich later herinnerde, zonder veel te zeggen van het ziekbed van zijn buurman vertrokken: men had eigenlijk niet opgemerkt dat ook hij zich met de boodschap had belast. Maar hij was er 's avonds niet en het was maar nadat Berb haar boodschappentas in "dwalseree" miste -en dat was drie dagen later- dat voor de ongeruste vrouw een licht opging.

Helm moest die van de nagel hebben genomen om er ijs in te gaan halen. Men stak de Maas over en ging op Walborg de freules vragen of Helm er was geweest. Dat was zo; men had hem naar de eenzaam in de Maasdijk gelegen ijskelder gestuurd. Een knecht ging mee kijken. De lage, zware deur was op slot, maar van buiten stak de sleutel erop. Had hij die nu vergeten terug te geven of was de deur achter hem in het slot gevallen? Vol bange voorgevoelens ging men naar binnen. In het streepje binnenvallend licht zag men Helm daar in een hoekje zitten, grauw en grijs, dood, met in zijn kille zware handen de boodschappentas vol stukken ijs….

Zo is Helm uit deze wereld vertrokken, de ijsheilige, die nog wazig voortleeft in de dorpsverhalen, die men nog zelden vertelt………..