1994

DE OORLOG: EEN TERUGBLIK

H.Richter

Inleiding.
De tijd van herdenken roept herinneringen op. Herinneringen aan leuke maar ook droevige
momenten. Deze momenten hebben Thom Cloosen (geb. 1938) en Sjra Tubée (geb. 1932) met
me gedeeld. Zij blikken terug in de tijd, toen ze kinderen waren.
Onderstaand artikel kwam tot stand dankzij hun medewerking.

Het zijn hun herinneringen en
ervaringen als kind, die hieronder worden weergegeven. Veelal zijn het losstaande gebeurte-
nissen en feiten, die soms heel ingrijpend zijn geweest in hun kinderleven.

Het uitbreken van de oorlog.
Sjra Tubée beschrijft het uitbreken van de oorlog als volgt:
  "Het was 10 mei 1940, 's morgens vroeg om vier uur, toen vliegtuigen laag overvlogen.
  Vervolgens hoorden we een oorverdovende knal. Het Nederlandse leger had de
  kanaalbrug in de lucht laten .springen. Mijn vader kwam onze slaapkamertjes opgerend
  en riep: "De oorlog is uitgebroken."
Vanaf "Geenzie" of "Lombok" - gehucht tussen Maasbracht en Berkelaar gelegen - trokken de
Duitsers op naar Stevensweert. De eersten, die door Stevensweert trokken, waren zes
verkenners, die per fiets naar de Maas reden, om met een roeibootje van Sef Moors over te
steken. De rest volgde al gauw.
Nadat de Duitse invallers het kanaal waren overgestoken, marcheerden ze in twee groepen het
dorp door. Vanaf het Eiland trok één kolonne door de "Eikesjtroat" (kadastraal: Heggestraat)
richting Maas en de andere over de Nieuwendijk/Veldstraat Oost door de Brouwerstraat. Dit
ging de gehele dag door, gadegeslagen door de Stevensweerter bevolking.
Op Halfweg vroegen enkele soldaten aan Pierre Rutten om water. Wullem Rutten ging naar
achteren en pompte een emmer vol. Voordat Wullem het water kon ronddelen, moest hij in
opdracht van een officier eerst zelf van het water drinken.
In Duitsland waren geen luxe zaken meer te kopen. De Duitsers hadden dus geld op zak. In de
winkel van Brentjens (eertijds gelegen aan het Jan van Steffeswertplein) en bij Tubée kochten
ze de hele voorraad "Kwatta"chocolade op.
Ook vanuit Ohé en Laak kwamen ze aan om op dezelfde plek te Stevensweert over te steken.
Eenmaal aan de Maas gekomen, konden ze zondermeer de Maas overtrekken. Er was geen
Belgische tegenstand. Het Belgische leger had in deze grensstreek verlof!

De bezetting.
Tijdens de bezetting van ons dorp, die volgens Sjra vrij rustig verliep, hebben zich een aantal  
gebeurtenissen voorgedaan, die hij zich nog weet te herinneren.
Zo herinnert hij zich dat in het najaar van 1943 een geallieerd vliegtuig in de lichtbundels van
schijnwerpers gevangen zat. De piloot dropte zijn bommenlast om lichter te worden om
zodoende gemakkelijker te kunnen ontkomen. De bommen lieten een spoor van kraters achter
in het gebied tussen Stevensweert en Ohé en Laak (in de buurt van Stokbroekx aan de
Annadijk).
Een andere gebeurtenis speelde zich af op 1 september 1944, de dag dat de school weer begon.
Een terugtrekkende Duitse kolonne werd juist op die dag in de school ingekwartierd. Dit hield
uiteraard in dat de kinderen vrijaf kregen. Wat een belevenis! Op 27 september 1944 moesten
alle inwoners op last van de Duitse bezetter het dorp, althans het gebied tussen de Maas en de
Wilhelminalaan/Julianalaan, verlaten en zich begeven tot voorbij Van Liebergen aan de
Nieuwendijk. Hier was een ketting of een soort dik touw over de weg gespannen. Dit gaf het
"Sperrgebiet" aan.

Op 8 oktober 1944, het dorp was reeds geëvacueerd, stemden de Duitsers ermee in dat de
inwoners van Stevensweert, waaronder ook de ouders van Annie Cloosen-van Ool, naar hun
huis terugkeerden om nog wat huisraad te halen. De Engelse waarnemers aan de overzijde van
de Maas zagen beweging in het dorp en begonnen granaten af te vuren. Moeder Van Ool werd
door een granaat-scherf dodelijk getroffen. Zij was wellicht het eerste slachtoffer.
De familie Cloosen kon op Halfweg blijven wonen, omdat zij aan de goede kant van de
versperring woonde.
Pit en Truuke Tubée voegden zich met hun kinderen even later bij hen en beide families
zochten in geval van onraad toevlucht in de kalkkelder van "Naades" Tubée, gelegen aan de
Bruidsweg.
in deze kelder, één verdieping diep en bedekt met een dikke betonnen deksel, waarop aarde,
sliepen beide families geruime tijd. Geslapen werd op zgn. "britsen", die boven elkaar waren
gestapeld.
De geëvacueerde Stevensweertenaren verbleven in eerste instantie bij familie op de gehuchten
Eiland, Bilt en Brandt en op de "Sjoapbrijk" (Bilt). Velen dachten dat ze 's avonds weer naar
huis konden terugkeren. Maar dit bleek een ijdele hoop te zijn. Ook verbleven mensen in het
depot van Piet Croughs aan de Nieuwendijk.
Behalve de geëvacueerde inwoners zaten hier ook op vele dagen een handvol Duitse soldaten.
Als die aan het koken waren, rookte de schoorsteen hevig. Dit trok de aandacht van de
Engelse "observers". Ze vuurden vanaf de Belgische zijde projectielen af, die de mensen op
Halfweg om de oren vlogen.

1-Toe zinloos soms de daden van de bezetter waren, blijkt uit het volgende voorval.
Thom had twee honden onder zijn hoede. Zijn eigen hond Max en Tommy, de hond van Sef
Verwijlen, die met zijn familie bij Willem Rutten op Halfweg was ingetrokken.
Op een zekere middag liep Thom Cloosen met de honden Max en Tommy van Halfweg tot aan
het "Sperrgebiet" bij Van Liebergen. Max was gemuilkorfd en aangelijnd en Tornmy liep los.
Tommy was een nogal speelse hond. Om hem tot rust te manen, riep Thom zijn naam. Toen
een Duitse soldaat dit hoorde, schoot hij Tommy (bijnaam voor een Engels soldaat) voor
Thoms ogen dood. De Duitser nam Tommy op en kiepte hem over "de sluuskes" in het lager
gelegen weiland.
"De slUuskes" was een soort duikertje onder de weg, waardoor het water van de ene laagte
naar de andere kon stromen.
Bij het vertrek van de de zusters uit het klooster werden kleren, waaronder ook habijten, en
andere benodigdheden in dozen gestouwd en deze kwamen terecht in de schuur van Baer
Cloosen. Een paar Duitse soldaten drongen de schuur binnen, ontdekten de habijten,
verkleedden zich hierin en paradeerden van gekkigheid door de schuur heen en weer. Jan
Tubée, als evacué, aanschouwde dit schouwspel, rende naar tante Betje (moeder Cloosen) en
riep dat er een paar begijnen in de schuur liepen. Maar moeder Cloosen wist van die gekke
fratsen af.

Toen er in Duitsland een gebrek aan arbeidskrachten ontstond, werden ook in Stevensweert
jonge mannen geronseld, die tegen betaling in Duitsland moesten gaan werken. Dit was de zgn.
 "Arbeitseinsatz", die ze hielden onder het motto: "Kom in Duitsland werken en strijd mee
tegen het bolsjewisme".
Gaf men geen gehoor aan een dergelijke oproep dan kwamen de Duitsers zoeken.

Een ontmoeting.
 Onderstaande ontmoeting is in dit kader het vernielden waard.
 In 1992, na Stevensweerter kermis, zat Thom Cloosen op een bank aan de Maas te genieten
 van de rust. Naast hem kwam een oudere man zitten. In het dialect sprak Thom hem aan. Om
 het ijs te breken begon Thom over het weer. De man knikte en zei, wijzend naar de overkant,
 met een vermeende Duitse tongval: "Geistingen".
 Thom giste naar de nationaliteit van de man. Was het een Duitser? Het bleek een Engels
 veteraan te zijn, die elk jaar Arnhem bezocht.
 Die bewuste dag was hij naar Geistingen afgereisd om van daaruit ook Stevensweert te
 bezoeken.
 In 1944 was hij ingekwartierd bij burgemeester Rutten van Geistingen. In zijn beste school-
 engels vervolgde Thom zijn gesprek met de veteraan. Hij bleek "observer" (waarnemer) te zijn
 geweest. Met zijn manschappen lag hij in een loopgraaf aan de overzijde van de Maas van het
 reeds bevrijde België. De loopgraaf begon achter de boerderij van Houben en liep door tot aan
 Geistingen, zodanig dat ze vanuit de kerktoren van Stevensweert niet gezien konden worden.
 Twee nachten was hij niet een vijftiental kameraden met een bootje de Maas overgestoken. Zij
 liepen over het kerkhof, door een ijzeren poort, naar de schuur van Segers (thans opslagplaats
 van Van Helden), waar groepjes werden geformeerd. Zo stroopten ze 's nachts Stevensweert af
 op zoek naar Duitse soldaten (die er 's nachts overigens niet waren) om er één gevangen te
 nemen.

 Belgische burgers die op liet veld werkten, waren soms hun leven niet zeker. Duitse soldaten .
 bestookten hen vanuit de Stevensweerter kerktoren. Op hun beurt vuurden de Engelsen, onder
 leiding van onze veteraan, gericht naar de kerktoren om het Duitse geschut uit te schakelen.
 Het werden voltreffers, waarbij de kerktoren grote schade opliep.
 "One in the roof and two in the tower", aldus de woorden van de veteraan. Eén in het dak en
 twee in de toren!
 Thom was té verbouwereerd, om bijna 50 jaar na de oorlog geconfronteerd te worden met een
 Engels soldaat, om adressen uit te wisselen. Zoals hij gekomen was, vertrok hij: in stilte.

 De evacuatie.
 Eind oktober 1944 moesten de bewoners van liet Eiland, Bilt en Brandt en ook de familie
 Cloosen en Tubée geëvacueerd worden. Thom vertrok niet zijn ouders, broertjes en zusjes,
 naar "tant Lieke" op de Laak. Dit verblijf duurde niet lang. Toen op een gegeven moment
 Stevensweert en Ohé en Laak ontruimd moesten worden, trokken ze met de hondskar het
 kanaal over naar Berkelaar. Vader Baer Cloosen en vader Pit Tubée werden, evenals alle
 mannen en grotere jongens, voordat ze het kanaal konden oversteken, door de Duitsers uit dè
 groep geselecteerd en met een pont, ter hoogte van de huidige kanaalbrug over het
 Julianakanaal te Echt, liet kanaal overgezet. Moeders en kinderen moesten alleen verder om
 onderdak te zoeken.
 De vader van Thom werd te werk gesteld in St. Odiliënberg, waar hij in de keuken van de
 school voor de Duitsers moest werken. De vader van Sjra werd naar Posterholt gebracht om in
 de bossen loopgraven te graven.
 Eén keer heeft Pit onder begeleiding van een Duits soldaat een bezoek gebracht aan vrouw en
 kinderen, die in Echt verbleven. De tweede keer keerde hij alleen naar Echt terug zonder
 begeleiding. Het gevolg hiervan was dat hij niet terugkeerde. Hij bleef bij zijn gezin. Uiteraard
 werd naar hem gezocht. Maar hij wist zich goed schuil te houden.
 Het oponthoud in Berkelaar was van zeer korte duur. Toen ze daar vertrokken, lag er een dik
 pak sneeuw, wist Thom zich nog goed te herinneren.
 Thom ging met zijn familie, zonder zijn vader, via St. Odiliënberg op weg naar het Reutje bij
 Posterholt. Zij werden daar ingekwartierd bij een zekere Piet Hendriks. Er tegenover woonde
 zijn broer bakker Hendriks. Hij bakte met Sinterklaas voor iedereen een peperkoeken man.

In de bakkerij werd zelfs de mis opgedragen. Verder verbleven op het Reutje: het gezin van
Graat en Truu Smeets met al hun kinderen, het gezin van Tjeu Richter en dat van Pierke
Cuypers.
Thoms hond Max zag instinctief ook de noodzaak van een schuilkelder in. De ketting waaraan
hij vastlag, kon niet verhinderen dat hij er zelf één groef, vlak naast de schuilkelder van Thom.

Thom trok er vaak met zijn kornuiten op uit. Vooral naar de Aerwinkel. Ze speelden daar
vaak. Langs het pad naar de Aerwinkel stond Duitse luchtdoelartillerie. Dit wekte natuurlijk de
nieuwsgierigheid van.de jongens op. Op een dag waren ze er getuige van dat een boerderij in
brand vloog.
Veel evacués hielpen met blussen. Het benodigde water werd met emmers uit een nabij gelegen
vijver gehaald.

In de tijd dat Montfort zwaar werd gebombardeerd, klommen de handigsten en durfals in de •
bomen om vooral maar niets te missen van de in duikvlucht naderende vliegtuigen, die hun
alles vernietigende last, ten koste van vele mensenlevens, lieten vallen.



                               Het Reutje (detail van een
                               luchtfoto, gemaakt op 19
                               november 1944). Pijltje:
                               woonhuis fam. Hendriks.

De beschieting van het Reutje.
Op zekere dag vond er een ingrijpende gebeurtenis plaats in het nog jonge kinderleven van
Thom. Deze gebeurtenis bleek voor Thom en zijn familie op een drama uit te lopen.
's Nachts waren allen al eens de schuilkelder ingevlucht. Toen alles weer veilig was, legde men
zich boven - op de begane grond - weer te rusten. Maar de schijnbare stilte werd 's morgens in
alle vroegte verbroken door een beschieting op het huis met granaten.
Twee van Thoms broers en een zus haalden hun schuilplaats niet op tijd. Bij deze beschieting
op 21 januari 1945 verloor zijn jongste broer Pierre direct het leven. Zijn broer Gerard (Sjra)
en zus Lenie hadden zware verwondingen opgelopen. Een granaatscherf verwondde Thom aan
zijn hoofd. In de morgen van de dag na de beschieting werden ze met hun drieën op de
broodkar van bakker Hendriks naar het klooster in Posterholt gebracht.
Gerard en Lenie stierven enkele dagen later aan hun verwondingen. Thom hield er een
etterende hoofdwond aan over. Hij liep dan ook voortdurend met een hoofdverband rond.

Een andere evacuée,.Gerarda van Loon, uit Loon op Zand, die boven lag te slapen, merkte
niets en overleefde de aanval.
Na een paar dagen keerde Thom naar het Reutje terug, waar inmiddels de Engelsen waren
gearriveerd.




De drie overleden kinderen van de familie Cloosen. Links: Lenie (geb. 30-12-1934); midden:
Pierre (geb. 23-12-1940); rechts: Gerard (geb. 8-11-1932).

Weer thuis.
Het gezin Cloosen bleef geen minuut langer dan nodig was op het Reutje en keerde spoedig
naar Stevensweert terug. Op de hondskar, getrokken door de trouwe Max, lag hun schamele,
overgebleven huisraad en wat persoonlijke bezittingen. Glijdend over de steile kant van een
nagenoeg drooggevallen, met ijsbedekt kanaal, bereikte men uiteindelijk Stevensweert.
Sjra vertelt verder:
  "Het front lag van september 1944 tot ongeveer 21 januari 1945 (de doorstoot van de
  Engelsen) vlak voor Susteren.
  Aan de westkant van het kanaal was Roosteren tot aan de beek tussen Roosteren en
  Aesterberg bevrijd. Aan de overkant van de Maas was alles bevrijd tot en met Thorn.
  Op een dag werd Echt beschoten door de Engelsen. Op dat moment was ik in de
  "bongerd" achter het huis. Ik liep direct naar de schuilkelder, die daar gegraven was.
  Deze lag dichterbij dan de kelder onder het woonhuis, waar de anderen zaten.
  Moederziel alleen in deze schuilplaats wachtte ik angstig de dingen af die komen zouden.
  In de buurt ontploften de granaten!
  Er ging van alles door me heen. Ik had de angst dat er een granaat door de luchtpijp de
  kelder in zou komen.
  Weer later moest ook Echt evacueren. Een massale uittocht. Behalve de inwoners van
  Echt trokken ook de evacués uit Stevensweert en Ohé en Laak verder. Onze familie trok
  van de Peyerstraat naar de Kerkveldsweg, waar we een tijd verbleven in een leegstaand
  huis. De Duitsers stonden dit echter niet toe. Doordat na enkele dagen de bevrijders
  doorstootten, konden we niet verder gestuurd worden,
  Veel mensen hadden minder geluk. Ze werden naar de Duitse grensstreek gecomman-
  deerd. Daar werden ze op de trein gezet en over Duits gebied naar Friesland
  getransporteerd. Pas in april/mei keerden deze mensen weer terug."

Veel inwoners echter waren reeds teruggekeerd naar hun dorp dat rond de 21ste januari 1945
bevrijd was. Een bevrijding die stilletjes had plaatsgevonden. Van een echte bevrijding was
geen sprake. Zoals velen waren ook zij niet getuige van het wegtrekken van de Duitsers.
Alleen Wullem Rutten van Halfweg was één van de weinigen die tot zijn verbazing de Engelsen
vanaf de Koewei Stevensweert in zag trekken.
De teruggekeerde evacués kwamen in een vrij maar leeggehaald Stevensweert, dat veel
oorlogsschade had opgelopen door granaatinslagen.
Na de Engelsen kwamen al vrij gauw de Amerikanen. Zij hadden in de weilanden achter het
huis van Tjeu Smeets, bezijden de Bruidsweg, hun opslagplaats. Daar stond het werkelijk vol
met materialen en voertuigen zoals vrachtwagens en jeeps, de "Wiley's", door de kinderen
Willy's genoemd.
De Amerikanen hielden oefeningen op de Maas, gade geslagen vanaf de Maasdijk door de
inwoners van het dorp, met de jeugd uiteraard vooraan.
Zij reden met hun amfibievaartuigen, de zgn. "Ducks", over de afrit naar het veer de Maas in,
voeren richting Walburg, kwamen daar het water uit, reden terug naar Stevensweert en
begonnen weer opnieuw. Dat ging zo een tijdje door. Zouden dit voorbereidende oefeningen
zijn om de Rijn over te steken?
De Amerikanen hadden stripboeken ("comics") bij zich, getiteld "Morskey"' (aap).
Pol Tubée wilde deze graag ruilen tegen eieren uit de winkel, waar de Amerikanen dol op
waren. Maar .... het waren gipsen eieren. Pols moeder verkocht deze in de winkel.

De Amerikaan, waar Pol mee wilde ruilen, had dit door, greep hem bij zijn kraag, nam hem het
ei af en tikte hem daarmee op het hoofd maar om het leed te verzachten, deelden ze chocola en
kauwgum uit.

Zo jong als Thom was, merkte hij dat er tussen de Amerikaanse soldaten gediscrimineerd
werd.
Het Amerikaanse leger telde ook zwarte solaten, die meestal de benzinewagens bestuurden.
In de depot van Piet Croughs zaten ook Amerikanen en één van hen was zwart. Hij kreeg er
van zijn medesoldaten vaak van langs. Thoms moeder (door Thom vaak omschreven als een
dappere vrouw) ontfermde zich over hem. Zwaaiend met een stok snauwde ze in het dialect de
boosdoeners toe dat ze die arme jongen met rust moesten laten. Ze staakten hun pesterijen
want ze begrepen verduveld goed wat ze bedoelde.

Ook bij Tubée was een zwarte Amerikaan ingekwartierd. Thom en Jan Tubée kropen in een
jeep, die in de Smeestraat stond. Jan zette hem op contact en de jeep sprong plotsklaps vooruit
om tegen een muur tot stilstand te komen. Achterna gezeten door een neger kropen beiden in
een kast om zodoende een pak slaag te ontlopen. De neger begon tegen Pit Tubée te tieren. Pit
riep hem in het dialect toe dat hij er niks op tegen had dat hij die twee snaken een pak slaag
gaf De neger begreep hoe dan ook wat Pit wilde zeggen. Hij haalde de beide deugnieten één
voor één uit de kast en zijn vlakke hand daalde neer op hun broek.

Er speelden zich ook gevaarlijke taferelen af.
Zo kan Thom zich herinneren dat er iemand met een granaat onder zijn arm door het dorp liep.
Als hij voorbij kwam gelopen, maakten de omstanders zich uit de voeten.
De Amerikanen waren nonchalant. Ze keken nergens naar. Ze lieten veel slingeren. Zo ook
jerry-cans en potten benzine. Op een keer stampte een baldadige jongen zo'n pot omver,
waardoor één van zijn speelkameraden brandwonden opliep.
De Amerikanen hadden zeemleren waterzakken op twee meter hoogte aan de bomen rond de
Markt opgehangen. Onderin elke zak zat een kraantje, waarmee drinkwater werd afgetapt.
Het was een sport om in die waterzakken te prikken, zodat ze natuurlijk leeg liepen. Lukte
iemand dit, dan kon je het op een lopen zetten, want de Amerikanen kwamen je achterna. Later
hebben ze de zakken hoger gehangen, zodat niemand van de jeugd erbij kon.

Na de oorlog ontdekte de jonge Thom ook de "witte mik", die de Engelsen bij zich hadden.
Nieuw voor hem was dat ze de sneetjes boven een vuur roosterden: ze maakten toast. Dit was
een openbaring en een verademing na de kuch, een dicht en zurig bruin brood, dat velen tijdens
de oorlog te eten kregen.

In augustus 1945 konden de gewonden zich naar het gemeentehuis van Stevensweert begeven
om daar hun wonden door een Amerikaanse legerarts te laten onderzoeken. Thom meldde zich
ook met zijn hoofdwond die maar niet wilde beteren. Na dit onderzoek werd Thom met nog
twee andere dorpelingen in een Amerikaanse 3-tonner 's morgens naar Luik gebracht voor een
nader onderzoek. 's Avonds waren ze weer terug in Stevensweert.

Toen ook de Amerikanen na verloop van tijd wegtrokken, werden ze uitgewuifd door de
Stevensweerter bevolking. Hun rijdend materieel liet een spoor van stofwolken achter,
veroorzaakt door het grind van de straten.
Toch nog een beetje de bevrijdingstaferelen die ook grotere steden ten deel vielen.