2012

HET RAADSEL VAN STEVENSWEERT: HEILIG MARIEKE.

Bas Cretskens

“De jonge dochter te Stevensweert is, na een slaap van 20 dagen, ontwaakt. Al dien tijd gebruikte ze slechts een weinig water.”

 

Het is maar een klein berichtje van een paar regels, afkomstig uit Het Nieuws van de Dag, een landelijk dagblad. Het dateert van 16 maart 1895 en vormt het begin van een stroom aan artikelen die meer dan drie jaar zal duren. In die tijd haalt Stevensweert regelmatig de krant vanwege de opmerkelijke gebeurtenissen die er plaats vinden. Alhoewel, eigenlijk is dat niet volledig juist: in Nederland haalt weliswaar Stevensweert de krant, maar in België gaat het over Ophoven-Geistingen. Als we de Belgische kranten volgen, eindigt daarmee dus direct het verband met Stevensweert en daarmee ook ons verhaal. Of mogen we de Nederlandse kranten volgen die spreken over “het wonder van Stevensweert”?
Laten we eens een Belgische krant erbij nemen. Het Maeseycker Weekblad schrijft op 2 mei 1895: “Onder de gemeente Ophoven aan de Maas, ligt een aanzienlijke groote pachthoef, Schurenhof, en ook wel Neereschuur genoemd, toebehorend aan M. Galiard te Stevensweert. Dezelve is sedert vele jaren verpacht aan de echtgenooten Michiel Cretskens-Guillaume, voorbeeldige en brave lieden, die het door hunne grondige landbouwkennis en groote oppassendheid zeer ver gebracht hebben, te meer daar ze voor het meerendeel met eigen volk werken, wijl ze zich in negen flinke spruiten, zes jongens en drie meisjes mogen verheugen.”
Belgisch grondgebied dus. Genoemde Schurenhof werd namelijk in 1809 gebouwd als schuur voor het Heerenhuis ofwel Houbenhof en was gelegen recht tegenover Stevensweert aan de Belgische zijde, iets ten noorden van Houbenhof. Eigenaar ervan was echter op dat moment wel iemand uit Stevensweert. Ook had het pachtersgezin Cretskens-Giljam jarenlang in Stevensweert gewoond alvorens rond 1880 de Maas over te steken en zich op Schurenhof  (later Cretskenshof ) te vestigen. Acht van hun negen kinderen waren dan ook in Stevensweert geboren, moeder Anna Cretskens-Giljam was zelf van Stevensweert geboortig en het gezin had er nog altijd onroerend goed in bezit. Als we dan ook nog bedenken dat het veer over de Maas toen nog in de vaart lag, moge het duidelijk zijn dat voor de inwoners van Schurenhof Stevensweert dichterbij lag dan de Belgische dorpen Ophoven en Geistingen.
De afgelopen jaren is in België het verhaal van Maria Cretskens al beschreven, maar het voorgaande rechtvaardigt het om dat nu ook in Nederland te doen. De band met het Eiland in de Maas moge duidelijk zijn!

Geboortehuis Maria Cretskens, Molenstraat Noord 4, Stevensweert

 

Kennisgeving ten name van Michiel Cretskens in verband met meting en schatting van roerend goed
dat de familie bezat in Stevensweert, gedateerd 1897


Er speelde zich aan het eind van de negentiende eeuw langs de Maas dus iets opmerkelijks af. De normale rust werd er verstoord, maar wat gebeurde er precies? Hier volgt een reconstructie aan de hand van de krantenartikelen uit die tijd.

Zoals gezegd woonde het gezin Cretskens-Giljam aanvankelijk in Stevensweert. Daar ook werd op 9 april 1874 - als vijfde kind en eerste meisje - Anna Maria Theresia geboren. Rond 1880 stak de familie de Maas over en vestigde zich op Schurenhof. Maria gaf blijk van een sterke religieuze inslag en wilde religieuze worden. In december 1894 gaat ze naar Echt om aldaar in het klooster in te treden. “Haar verblijf duurde evenwel niet lang, daar ze uit hoofde van ongesteldheid zich genoodzaakt zag naar hare ouders terug te keren,” zo wordt er bericht. Op 2 januari 1895 is ze dan ook weer thuis. Maar ze blijft vervolgens te bed, eet niet en drinkt nauwelijks, alleen ontvangt ze drie of vier maal per week de H. Communie.  Zij doet dit “met zulke ingetogenheid en godsvrucht, dat zich de gewone sterveling daar geen gedachte van kan maken. Het hoofd is omgeven met goudblond krulhaar en op hare fijne, zeer regelmatige wezentrekken, blozende wangen, lachenden mond en zacht gesloten oogen, teekent zich een hemelsche vreugde af, welke niet te beschrijven is. In een harer blanke handen houdt ze een rozenkrans. Buiten de zichtbare en natuurlijke ademhaling blijft het gansche lichaam steeds onbeweeglijk in dezelfde houding.”
Een ooggetuige schrijft in het Maeseycker Weekblad:  “Wanneer men haar gadeslaat op haar rustbed, waarop ze in half opgerichte houding neerzit (zoals we persoonlijk hebben gedaan), dan wordt men getroffen tot in de ziel. Inderdaad, haar engelachtig uiterlijk doet veeleer aan een bovennatuurlijk dan aan een natuurlijk wezen denken...” Wanneer deze woorden worden genoteerd is het al begin mei en zou Maria dus al maandenlang vastend te bed liggen!
Dit “wonder” trekt dan ook heel wat bekijks. De schrijver in het Maeseycker Weekblad vervolgt: “De bezoeken, welke op gemelde pachterij worden afgelegd sedert de vier maanden dat zich deze geheimzinnige zaak voordoet, grenzen aan het ongelooflijke. Te voet en per rijtuig ziet men alle dagen zoo geestelijk als wereldlijke personen van heinde en ver komen opdagen, om deze wonderlijke zaak in oogenschouw te nemen. Verleden zondag waren er meer dan 200 nieuwsgierigen en een dertigtal rijtuigen tegenwoordig geweest.” Het is trouwens aardig om te vermelden dat de Tilburgsche Courant enkele dagen later schrijft: “J.l. maandag waren er meer dan 250 nieuwsgierigen en een veertigtal rijtuigen geweest.” Hieruit blijkt meteen dat we voorzichtig moeten zijn met het voor waar aannemen van wat de kranten berichten! De familie begint echter schoon genoeg te krijgen van al die bezoekers, want de heer Cretskens verzoekt begin mei “het publiek te berichten dat van heden af alle bezoeken zonder onderscheid afgewezen worden.” Schijnbaar blijf dit zonder al te veel resultaat, want op 23 juni schrijft de Maas- en Kempenbode dat “er nog dagelijks zeer veel vreemdelingen komen om haar te zien en deze sedert een paar dagen zonder onderscheid door de ouders worden afgewezen.”

Het verhaal gaat dus dat Maria vanaf 18 april 1895 niets meer gegeten of gedronken zou hebben, met uitzondering van de Heilige Communie. Weliswaar duiken er geruchten op dat een geestelijke haar iets had zien eten, maar deze worden later weer ontkracht: “de Zeereerw. heer J.G. Görtz, pastoor van Stevensweert (van 1842 tot 1898), verzekert ons, dat het volstrekt onwaar is, dat hij Maria Cretskens heeft zien eten”. En zelfs al zou ze af en toe toch iets eten, dan is het nog wonderlijk dat ze volkomen gezond blijft, niet vermagert en geen last heeft van doorliggen, aldus de kranten.

Veel verslaggevers durven voor haar toestand geen verklaring te geven of een oordeel uit te spreken, maar sommigen wel: “zij heeft in geen zes maanden gegeten, maar de kruimeltjes zitten nog aan haar mond,” zo besluit de Javabode van 5 juni 1895. Men spreekt van hysterie, auto-suggestie, hypnotisme en boerenbedrog, maar geen van deze veronderstellingen lijkt stand te houden. Men benadrukt het feit dat de familie geen cent (of centiem)  voordeel ervan heeft en de mensen uit de buurt staan in voor de goede trouw van de familie. “De inwoners van Stevensweert,” zo schrijft het Algemeen Handelsblad 21 november 1895, “wien het overigens in deze aan een zeker scepticisme niet ontbreekt, deelen nagenoeg algemeen dit gevoelen.”


Akte van overdracht van het ouderlijk huis te Stevensweert, ondertekend door Maria Cretskens en haar broer Theodoor

Ook geestelijken bemoeien zich met de zaak. Zo schrijft baron De Rijckholt, priester te Thorn, een vlammend artikel over Gods hand die hier zichtbaar is: “Vanaf hare eerste jeugd was zij oprecht vroom en zonder verwaandheid, zij werkte en zwoegde voor allen, en kon zij het wakend oog harer zorgzame ouders ontvlieden, dan verstopte zij het voor haar bestemde eten, om het in stilte aan de armen en behoeftigen te geven. Alhoewel tot den gegoede boerenstand behoorende, bleef zij steeds afkeerig van alle pracht en uiterlijk vertoon; der eenvoudigste kleeding werd door haar de voorkeur gegeven. Woonde zij de H. Mis en andere kerkelijke plechtigheden bij, dan stichtte zij alle aanwezigen door hare verhevene godsvrucht, zoodat terecht alle parochianen van Stevensweert erover treuren, dit goed en braaf kind niet meer in de kerk te zien sedert bijna zeven maanden.” Enkele dagen later al volgt de reactie van H. Asselberghs, de pastoor van Ophoven, die kortweg meedeelt dat de geestelijke overheid genoegzame redenen heeft om te oordelen dat er alleen sprake kan zijn van een natuurlijke ziekte en dat men zich verder van een oordeel dient te onthouden. De kerkelijke autoriteiten hullen zich verder in stilzwijgen. Zeker is in ieder geval dat geestelijken, ook al is het op de achtergrond, een rol in het geheel gespeeld moeten hebben, ook gezien de belangrijke plaats van de katholieke kerk en het geloof in de samenleving.

Hoe dan ook, geleidelijk verdwijnt de meeste belangstelling voor Maria. “Er wordt in den omtrek weinig meer over gesproken”, aldus de Nieuwe Koerier van 18 februari 1897. Slechts af en toe vinden we een artikel waarin wordt gezegd dat de situatie nog altijd hetzelfde is: Maria blijft te bed maar is verder gezond. Men tast nog altijd in het duister naar wat er precies aan de hand is.

Begin 1897 doen de ouders blijkbaar een verzoek “aan een eerwaarde herder der streek” om een aantal getuigen aan te stellen, liefst kloosterzusters, ter bewaking van hun dochter. Er volgt enig gekrakeel aan welke pastoor dit verzoek zou zijn gedaan en waarom de pastoor van Ophoven zou zijn genegeerd. De Nieuwe Koerier reageert hierop met de mededeling dat gezien de ligging van Schurenhof de zielzorg, vooral in de winter, vaak wordt toevertrouwd aan de “eerwaarde confrater van deze zijde der Maas”. En, zo schrijft men verder, “zoowel van Ophoven als van Stevensweert worden de troostmiddelen der kerk aan Maria Cretskens toegediend. Dit nu zou zeker niet geschieden zoo er zwaarwichtige redenen bestonden om aan den waarheidszin van het wondermeisje of hare ouders te twijfelen.”  
Over de geestelijke overheid te Luik intussen wordt gezegd: “Te Luik wenst men zich met de zaak zo min mogelijk in te laten; wachten en toezien is daar het parool.” Hoe dan ook, de gevraagde pastoor ziet  blijkbaar liever dat de vader Cretskens zelf voor getuigen zorgt, zonder tussenkomst van derden. Wel ziet hij “in het gedane voorstel gaarne een nieuw bewijs voor de goede trouw van het pachtersgezin.” Verdere actie werd echter niet ondernomen.


Bidprentjes van het echtpaar Cretskens-Giljam en rechts een foto van vermoedelijk Michel Cretskens

Ook komen er nauwelijks meer bezoekers op Schurenhof. De Nieuwe Koerier van 1 juni 1897 meldt: “Het spraakvermogen schijnt bij Maria Cretskens te zijn teruggekeerd. Zij onderhield zich dezer dagen geruimen tijd met een missionaris uit Noorwegen, die haar verschillende vragen stelde en verbaasd stond over de scherpzinnigheid, waarmede zij deze beantwoordde. Buiten de geestelijken en enkele personen der streek, worden tegenwoordig geen bezoekers op Schurenhof meer toegelaten. Dit moest nog onlangs tot hare teleurstelling een Hollandsche familie ondervinden, die uit Gouda was overgekomen om het wondermeisje te zien.” Dit lijkt de beweringen te ontkrachten dat de familie Cretskens bezoekers flink zou laten betalen en zo zou proberen geld aan de zaak te verdienen.
De Nieuwe Koerier vervolgt: “Zoowel bij den clerus als bij 't publiek valt er tegenwoordig een gunstige stemming waar te nemen ten opzichte van 't vroeger wel eens gesmade pachtersgezin. Het gerucht als dat de eerw. Heer pastoor van Ophoven, Maria Cretskens heeft zien eten en drinken, is gebleken op een misverstand te berusten, mitsgaders de verklaring als zou de geestelijke overheid het geval beschouwen als een natuurlijke ziekte. Zoo er bedrog bestaat, is dit zeker nog niet ontdekt. 't Onbegrijpelijke van 't geval daargelaten, schijnt alles te pleiten voor de goede trouw der bewoners van Schurenhof.”

Augustus 1897: er is nog altijd geen uitsluitsel. De correspondent van Het Centrum, de bron voor de meeste andere kranten, bericht het volgende: “Om der lieve waarheid wille, heb ik mij de moeite getroost om eenige wel ter faam staande personen uit de buurt naar hun denkwijze omtrent het geval te vragen. Allen nu, de eerbiedwaardige pastoor van Stevensweert niet het minst, spraken met lof van de bewoners van Schurenhof en achtten hen niet in staat tot het plegen van het ergerlijkste bedrog. Daarbij keurden zij eenparig de handelwijze af van eenige weinige verder afwonenden, die boutweg beweren dat Maria Cretskens dagelijks twee liters melk (goed geteld!) zoek maakt, na eerst, een paar jaar terug, op het gezag van een Brusselsch geneesheer zonder veel praktijk, in een klein blaadje bezuiden de Mookerhei, van eene “natuurlijke ziekte” te hebben gewaagd. O, die broodprofeten!” Er volgt een nieuwe oproep om middels getuigen opheldering te verschaffen.
De Nieuwe Koerier van 21 augustus 1897 voegt hier nog de opmerking aan toe dat mgr. Rutten, vicaris-generaal van Luik, geboortig van Geijstingen, regelmatig in zijn geboortestreek verblijft, van het geval dus zeker op de hoogte zal zijn, maar er toch geen officieel onderzoek is gehouden. De Nieuwe Koerier besluit met het verhaal van iemand uit Geijstingen die eerst door vader Cretskens was uitgenodigd om met zijn verlamde vrouw zijn dochter Maria te bezoeken ter genezing, maar vervolgens wordt hen de toegang geweigerd en worden ze onheus bejegend.  Allerlei tegenstrijdige berichten dus!

Vervolgens blijft het weer maandenlang stil. Maar daar komt eind mei 1898 ineens verandering in. De correspondent aan Belgische zijde meldt op 29 mei in de Maas- en Kempenbode: “Sedert geruimen tijd werd er weinig of niet gesproken over mej. Maria Cretskens van Schurenhof alhier. Sedert eenige dagen wordt er over deze geheimzinnige zaak wederom veel gesproken; er wordt voortdurend beweerd dat verscheidenen achtbare en betrouwbare personen een dezer dagen getuigen zijn geweest van een buitengewoon voorval dat op de pachthoeve van Schurenhof plaats heeft gehad en hier in den omtrek een dichten indruk heeft gemaakt.”

Voor verdere informatie wat er is gebeurd op 24 mei 1898, leggen we ons oor te luister bij de Nieuwe Koerier van 26 mei, die groots uitpakt met een lang verhaal met als titel “Het raadsel van Stevensweert”.
“Er is iets bijzonders gebeurd – zóó verkondde ons de vluggewiekte mare. – Het meisje te Stevensweert in Limburg, vergt weer aller aandacht, na geruimen tijd als het ware vergeten te zijn. Wat nu voorgevallen is – aldus die mare – overtreft al hetgeen men tot nu van Maria Cretskens, dochter van den pachter op Schurenhof te Stevensweert, vernomen heeft. Onder deze omstandigheden besloten wij ter plaatse een onderzoek in te stellen, niet om voedsel te geven aan nieuwe praatjes, noch ter bevestiging van degenen, in deze vreemde zaak aan een bovennatuurlijke werking geloovend, noch om ons bij voorbaat op het standpunt te plaatsen, van hen, die meenen, dat er bedrog in het spel is; het doel van ons bezoek was: het mededeelen onzer bevinding, onzen lezers naar waarheid verslag te doen van hetgeen wij uit den mond van vertrouwbare getuigen vernamen en zoodoende den pas af te snijden aan hen, die door verdichting van het voorgevallenene een onjuiste voorstelling wilden geven.
Men weet, dat Maria Cretskens sedert Januari 1895 bedlegerig en, volgens de verklaring harer familie, sinds April van dat jaar zonder spijs of drank gebleven is. Ruim drie jaar verkeerde zij in denzelfden toestand, althans volgens gemelde verklaring. Personen, uit Stevensweert en omstreken, die bij haar herhaaldelijk toegelaten werden, erkennen, dat zij Maria steeds in dezelfde houding, in hetzelfde schaarsch verlichte vertrek hebben gezien, in half-wakenden toestand, slechts nu en dan de oogen openend; het beeldschone meisje heeft oogenschijnlijk een frissche gelaatskleur en gaf meermalen – om niet te zeggen steeds – bewijzen dat zij hare omgeving kende, indien die uit met haar bevriende bezoekers bestond.
In den beginne was de toeloop van personen, welke zich van het vreemdsoortige geval wilden overtuigen, zeer groot; doch geleidelijk nam de belangstelling af en gedurende den laatsten tijd werd in Stevensweert en omstreken weinig of niet meer over Maria Cretskens gesproken. Sedert gisteren is Maria weder op aller lippen. Verstandige personen nemen de zaak op, zooals het moet, zonder een oordeel te vellen; het volk, meerendeels spoedig onder den indruk van het geheimzinnige, mompelt van een mirakel.
Wat er dan geschiedde? Ziehier de mededeeling van een ooggetuigen, – den eenige op Schurenhof vertoefd hebbende, van wien wij bovendien de innige overtuiging bezitten, dat hij de volle waarheid sprak en die, als bejaard, weloverlegd man, gekant is tegen allen overdrijving. Deze persoon, – wiens naam en kwaliteit op zijn verzoek door ons niet zal genoemd worden, – is een goede bekende van den pachter op Schurenhof, een der weinigen, waarin vader Cretskens, van nature nukkig en stuursch, sedert het geval met zijn dochter, vertrouwen stelt.


Het gezin Cretskens-Giljam, uit het bevolkingsregister van Stevensweert

In den namiddag van Dinsdag 24 April (later gerectificeerd tot 23 Mei) tusschen 6 en 7 uur werd de echtgenoote van bedoelden persoon door vrouw Cretskens op Schurenhof geroepen. Te 7 uur liep pachter Cretskens blijkbaar in opgewekte stemming naar het naburige Kessenich, om zijn zoon te halen, alsmede bedoelden persoon, van wiens echtgenoote hij wist, dat deze te Kessenich de eerste steenlegging der kerk had bijgewoond. De uitnoodiging van vader Cretskens: “eens te komen zien, er was een buitengewone zaak met Maria geschied,” werd aangenomen.
De genoodigde deed zijn intree op Schurenhof ten ongeveer acht uur en trof daar de familie bijeen, het geval druk besprekend. Moeder Cretskens zei: “Ons Marieke is bezig met O.L. Heer.” Vlak naast de huiskamer bevond zich het verblijf van Maria, die door den bezoeker sinds een half jaar niet meer gezien was. Het trof hem, dat hij de jongedochter in denzelfden toestand vond als voorheen, doch thans merkbaar “verrukt”. Het groote vertrek was spaarzaam verlicht door de laag afgedraaide pit van een petroleumlamp. De familieleden waren eveneens de kamer binnengetreden.
De bezoeker zag op de bovenzijde der linkerhand van Maria een klein, rond, wit voorwerp, dat den vorm eener hostie had. Onbeweeglijk rustte de hand op de bedsprei. Maria scheen zeer opgeruimd te zijn; zij bemerkte de omstanders en den bezoeker, wiens echtgenoote reeds eenige oogenblikken te voren bij haar was geweest; de bezoeker naam hare rechter in de zijne en sprak van het geluk, dat haar ten deel viel, indien werkelijk deze hostie eene H. Hostie was. Maria beaamde dit en verklaarde, fluisterend, dat zij zich innig gelukkig voelde.
Ter verduidelijking diene. De bezoeker had van de huisgenooten vernomen, dat men Maria vóór zes uur plotseling hoorde lachen, waarna de moeder op dit ongewone geluid de kamer binnentredende, het witte ronde voorwerp op de bovenzijde der linkerhand voor het eerst gezien had. Maria – en gevolgelijk ook niemand der huisgenooten – kon zeggen hoe dit voorwerp daar gekomen was. Wegens den vorm van het voorwerp, zijn onverklaarbare plotselinge aanwezigheid op de hand, in verband met de bij alle huisgenooten vaststaande overtuiging der godvruchtige gezindheid van de jongedochter was de eerste gedachte, dat het voorwerp eene H. Hostie was. Zoo naderde men haar met meer eerbied dan voorheen, biddend in vurige mate, gelijk vroeger door bezoekers, om haar bed geknield, herhaaldelijk geschied was. Op Schurenhof had zich een consternatie meester gemaakt van de bewoners, welke aanstekelijk werkte.
Tien minuten bleef de bezoeker bij het meisje, waarna de moeder voorstelde in het nevenvertrek den rozenkrans te bidden. Daarna ging hij terug, doch kon geene verandering in den toestand waarnemen. Men bracht de lamp bij het bed, om beter te kunnen zien, en de bezoeker bukte zich om de hand nader te kunnen beschouwen. Hij zag echter duidelijk een voorwerp als eene hostie: sterker, hij had te voren buiten de kamer een 2-frank stuk uit zijn zak genomen en kon zich nu overtuigen, dat de z.g. hostie even groot was. 't Een en ander bracht hem in een zonderlinge gemoedstemming, zoodat hij, in twijfel verkeerende, geruimen tijd aan het bed bleef zitten in overweging. Doch niets bracht hier licht in de duisternis; er gebeurde niets meer dan hij zag. Na weer een oogenblik de kamer verlaten te hebben, kwam hij voor het laatst bij Maria, beval zich in haar gebeden aan, en vertrok te ongeveer 11 uur van Schurenhof, waar hij dus ongeveer drie uren met zijn vrouw had doorgebracht, en minstens de helft van dien tijd aan het bed van Maria gesleten had, zonder iets op te merken, dat hem verdacht voorkwam. – De afspraak was, als er iets gebeurde, zou men hem komen waarschuwen.
De nacht ging voorbij. Wie bij Maria gewaakt heeft en of er gewaakt werd hebben wij niet vernomen. Doch zeker is het, dat tusschen vier en vijf uur van den volgenden dag de echtgenoote van  Cretskens bij den bezoeker van daags te voren kwam en opgewonden verklaarde: Marieke zegt, dat de hostie is gekomen van de hand in den mond. Hoe? Niemand weet meer dan deze verklaring. De bezoeker volgde aanstonds vrouw Cretskens naar Schurenhof en hoorde de moeder aan Maria vragen, of zij nog de H. Hostie in den mond had. Dit bleek het geval te zijn. Immers toen de bezoeker de thans beter verlichte kamer binnentrad, opende Maria den mond en zag hij op de tong een wit voorwerp, gedeeltelijk vervormd; het kon eene hostie zijn, die zich in den mond oploste.
Wij merken hier op, dat, in aanmerking genomen den afstand van de woning des bezoekers op Schurenhof, sedert het vertrek der moeder  – toen het ronde witte voorwerp reeds op de tong lag – en hare terugkomst met den bezoeker minstens vijf, veeleer zouden wij gelooven tien minuten moeten verloopen zijn. Gedurende al dien tijd heeft Maria dus het voorwerp, dat haar onverklaarbaar in den mond zou gekomen zijn, op de tong laten liggen.
Weldra was deze geheimzinnige zaak alom bekend en kwamen velen 't meisje bezoeken. Naar verluid zou Maria de herhaling van het voorgevallene voorspeld hebben.

Een raadsel noemden wij het gebeurde. Want de twee voorname punten: het verschijnen der zg. hostie op de hand en de opneming in den mond, op onverklaarbare wijze, althans zonder dat iemand het gezien heeft, zijn voor ons raadsels.
Toen wij gisteravond te Stevensweert vertoefden was het half negen uur, alvorens wij ons op weg konden begeven naar Schurenhof. Daar werden we, zooals we met het oog op het late uur wel verwachtten,  niet toegelaten. De broeder van Maria die ons te woord stond, liet geen jota los over het voorgevallene. Hij verwees ons naar hem, wiens bevinding wij reeds vernomen hadden en hebben meegedeeld. Het feit, dat de twee voornaamste punten in deze kwestie onopgehelderd zijn, kon den broeder niet bewegen tot eenige aanduiding. Wat wij zeggen, gelooft men toch niet, zeide hij. Wij begrijpen, dat men op Schurenhof, wiens hoofd een man is van noesten vlijt, wien geen arbeid te zwaar en voor wien tijd geld is, ongaarne opgehouden wordt door de bezoekers, die, zeker na dit voorgevallene, weer in massa zullen toestroomen. We weten ook dat de baas van Schurenhof in zijn buien van ontstemdheid niemand ontziet en, soms wrevelig over het geval, zijn besten vrienden zelfs de deur wijst.
Desalniettemin is het wenschelijk, dat hier klaren wijn geschonken worde en de familie, zoo mogelijk, alle inlichtingen geve, omtrent het verschijnen en verdwijnen der z.g. hostie. Een raadsel, dat aldus de menigte bezighoudt, moet opgelost worden. De zaak is hoogst delicaat. Een van beiden is mogelijk: goede trouw of bedrog. Afgaande op den goeden naam der bewoners van Schurenhof, kunnen wij niet gelooven, zonder bewijs, dat er comedie gespeeld wordt, en nog wel met het Heiligste van onzen Godsdienst. En wie zou klakkeloos durven schrijven, dat Maria, door een fanatieke dweepzucht en opwinding, schuld is van haar toestand, en in staat de godtergende daad te verrichten, welke geschiedde, indien er bedrog plaats heeft?
Raadsels, niets dan raadsels. Een feit is het, dat de echtelieden Cretskens bekend staan als brave menschen, en dat geen inwoner van Stevensweert of omstreken het wagen zou een ongunstige meening over Maria te uiten; zoozeer was zij, reeds voor 3 jaren, als godvruchtig meisje geacht. Moge de tijd het raadsel oplossen.”

Heeft de tijd het raadsel opgelost? Wellicht wel voor de tijdgenoten, maar het laatste dat wij vernemen is een kort berichtje in het Centrum van 25 juli: “Werden er een paar weken terug, naar aanleiding van het zonderlingen voorval op 24 Mei l.l., met vader Cretskens besprekingen gevoerd tot het aanstellen van getuigen ter bewaking zijner dochter, thans kan ik u melden dat van bevoegde zijde stappen gedaan worden ten einde dit raadsel langs chemischen weg op te lossen. Een Leuvensch dokter heeft zich bereid verklaard het speeksel van “ 't wonderkind” te onderzoeken; uit dit onderzoek zal met zekerheid kunnen vastgesteld worden of Maria in de laatste 20 dagen iets, en zo ja, wat zij genuttigd heeft. Het gerucht als zoude er aan gene zijde der Maasrivier een geregeld toezicht worden gehouden op het gaan en komen der bewoners en bezoekers op Schurenhof, schijnt uit de lucht te zijn gegrepen. De personen, althans welke hiervan verdacht werden, komen tegen die bewering op.”  

Daarna zwijgen de bronnen. Hoe het verder is gegaan, zal altijd wel in de nevelen der tijd gehuld blijven. Zag de kerkelijke overheid zich uiteindelijk toch gedwongen door de laatste ontwikkelingen om zich met de zaak te gaan bemoeien? Is het bovengenoemde onderzoek werkelijk gehouden?  Is er een verband met de ontslagname van pastoor Görtz op hetzelfde moment? Was er sprake van bedrog of goede trouw? Wat er precies is gebeurd, zullen we wel nooit meer te weten komen...


De familie Cretskens blijft in ieder geval de Schurenhof pachten. De relatie met de kerk is na alles wat was gebeurd, blijkbaar nog steeds in orde. Dochter Josephine treedt in 1903 in het klooster te Sint Truiden (haar roepnaam is er Marie) en de diverse familieleden zijn lid van allerlei kerkelijke genootschappen, zoals de Bond van het H. Hart, ’t St-Jozefswerk, de Voortplanting des Geloofs of de Wekelijkse Kruisweg, zoals blijkt uit hun bidprentjes.
Ook na het overlijden van hun ouders blijven Maria en haar broers Jean (overleden 27 december 1936) en Frans (overleden 23 juni 1944) op de boerderij wonen, totdat in de nacht van 30 september op 1 oktober 1944 Cretskenshof door de Duitsers in brand wordt geschoten. Na een volgende beschieting in de nacht van 21 op 22 december 1944 blijft er  slechts een ruïne over. Maria verhuist naar Ophoven en woont daar in de Maasstraat tot haar dood in 1958.

Rest mij tenslotte mijn dank uit te spreken aan Har Rutten voor zijn hulp bij het samenstellen van dit verhaal.

Bas Cretskens