1986

ENKELE ETYMOLOGISCHE KANTTEKENINGEN BIJ EEN AANTAL PLAATS- EN PERSOONSNAMEN.

mr. R.J.Chr. Houben

ENKELE ETYMOLOGISCHE KANTTEKENINGEN BIJ EEN AANTAL PLAATS- EN PERSOONSNAMEN, HOOFDZAKELIJK TE OHE EN LAAK.

In het bekende boekwerk "Er ligt een eiland in de Maas", waarin de betekenis van Stevensweert als plaatsnaam wél wordt uiteengezet, wordt de etynologie van Ohé en Laak onduidelijk genoemd en verder onbesproken gelaten. (1)
Sinds het verschijnen van gemeld boek in 1955 zijn er een aantal publicaties verschenen (2) die aantonen dat Ohé en Laak beide plaatsnamen zijn die net als de naam "weert" met land dat aan water grenst te maken hebben. Laak, in het middelnederlands (1100-1500) ook als lake bekend, (zoals in Hoevelaken) zou samenhangen met lekken en duidt op een plas water of poel of op een beekje, gevormd door het samenvloeiende water van vochtige weiden. Ohé, dat aanvankelijk o was en vervolgens oe  werd, is een Limburgse variant van het middelnederlandse ouw(e), in het duits auw(e), dat ook op nat (wei) land of op een vochtige rivierstreek duidt (denk aan landouw, bet(o)uwe, nassauwe maar ook om dichter bij huis te blijven aan ons "ei" (is ooi) land.

Toen de o als plaatsnaam tot oe was uitgegroeid, is men om te voorkomen dat die naam als de oe van koe zou worden uitgesproken, de letter h tussen de o en de e gaan inlassen. Daar die combinatie van toonloze letters h en e voor een fransman niet om uit te spreken was, is men in de franse tijd (1794-1814) begonnen om in ambtelijke stukken een accent aigu op de e (é) te plaatsen. Wat taa1kundig ohe moet zijn is echter ohé ge¬bleven maar de bevolking blijft van ooi en laak spreken.
Voor elke variant van de plaatsnaam o  treft men vaak ge (n) aan. Dit is een limburgse versie van het bepalend lidwoord: de. Wanneer en waarom het gebruikt wordt, is niet helemaal duidelijk. Bij gebruik van de voorzetsels op en in, glijdt gen er als van zelf sprekend tussen: op gen o. Maar zou "gen" ook niet kunnen dienen als men van ohe als geheel slechts een onderdeel wil aanduiden. Zo is er om twee voorbeelden te noemen sprake van de alde ohe, gelegen bij de kerk, en van gen ohe, gelegen bij huize Geno. In vroeger tijd liep bij de kerk de "Oheeweg" en liep bij Geno de "genoherweg, gelegen achter de genoher huizen". (3)
In combinatie net gen kant de plaatsnaam o •• enz. hier ook voor in de late middeleeuwen. Als deel van het Gelders overkwartier behoorde het eiland in de Maas tot het gebied dat door de Gelderse vorst in leen kon worden gegeven. Die lenen zijn geregistreerd en uitgegeven. (4)
Zo kunnen wij om slechts enkele voorbeelden te noemen kennis nemen van 1eenakten waarin sprake is van: "het leen van Gerard in gen oe onder Echt, anno 1427" en van het feit dat "Graes kinder in der oe ontfangen haar leen, anno 1430" en van het feit dat "Lambrecht Raets vernijt eedt van een goet geheiten Hasselhoutsleen in den kerspel van Echt ge¬legen op gen Oe, 31 januari 1474" (dus opnieuw de eed als leenman aflegt •• ) (5)
Hoofdzakelijk op grond van deze laatste tekst baseert baron van Hövell tot Westerflier de opvatting dat zijn huis, dat vroeger altijd Het Geudje werd genoemd, kasteel Hasselholt dient te heten. (6)

Deze opvatting wordt bestreden door de heer J .H. Hansen, werkzaam op het Rijksarchief te Maastricht. Volgens hem mag het leengoed Hassel¬holt niet met het huis, dat slechts een bestanddeel van dat leen is, worden vereenzelvigd en dient het huis eenvoudig naar zijn ligging, het huis op de Ohe of kortweg Genohe te heten. (7)
De schrijver beroept zich daarvoor op testamenten en huwelijkse voor¬waarden, welke echter de interne rechtsverhoudingen der bewoners en hun familie regelen doch niets zeggen over de naam waaronder het huis algemeen bekend stond.
Ik zou willen voorop stellen dat het huis sinds mensenheugenis als
"het Goedje", in het Limburgs "Geudje", bekend heeft gestaan. Hoever die herinnering in het verleden reikt, weten we niet. Wel mogen we aan¬nemen dat de benaming Het Goedje betrekking heeft op hetzelfde - zij het herbouwde- huis dat in voornoemde tekst uit 1474 bedoeld werd met, althans deel uitmaakte van het "goet geheiten Hasselhoutsleen".
Deze benaming moge lang gebruikelijk geweest zijn, zij stemt niet ge¬heel overeen net de officiële benaming waaronder het leen te vinden is op een drietal lijsten van Montfortse lenen uit de leenadministratie van het Gelders overkwartier. (8)
Bij het doornemen van die lijsten valt op dat een groot aantal van alle op lijst I vermelde lenen op de lijsten II en III nader worden om¬schreven als guet, hoff of huys. Als lenen, die op het grondgebied van Ohé lagen, treffen we op de lijsten de volgende "onder Echt tussen die Maazen" gelegen lenen aan:
op lijst I : "anno 1578 aengefangen" Hasselholtzleen, Krompfoitzleen,      Volguijnsleen en Graesleen.
op lijst II, ongedateerd, medio 17e eeuw: Hasselholtsleen, Volguijnsleen en ….. "het guet geheten die Oe".
op lijst lIl, volgens "publicatie" d.d. 1 juli 1717: Hasselholtzleen, Volguijnsleen, Croesfoetsleen en ….."het goedt die Oe ofte graesleen".
Bij onderlinge vergelijking van deze teksten wordt duidelijk dat niet het Hasse1holtsleen maar dat het Graesleen destijds de nadere benaming van "het goedt die Oe" kreeg. Waarom iedere nadere omschrijving van
het Hasselholtsleen ontbreekt, blijft een vraag die temeer klemt om¬dat de spectaculaire bouw die zich daar tussen 1544 en 1548 voltrok (9) veeleer een omschrijving als huis of goed doet verwachten. Zou dit uit¬blijven te maken hebben gehad met een geschil over cijnsplichtigheid en/of leen verheffing ? Voor de naburige bevolking zal de bouw van een edelmanshuis op het van ouds als Hasselholtsleen bekend staande goed wel sterk tot de verbeelding hebben gesproken.
Daar de mannen, die het leen achtereenvolgens verkregen al sinds 1467 niet meer Hasselholt heetten, raakte deze naam in het vergeetboek en zal men het landgoed eenvoudig als "het goed" zijn gaan duiden, een naam die in het dialect van de streek, gevoegd bij de gemoedelijke aard van de op vertrouwelijke voet met elkaar levende bevolking, als van zelf "Het Geudje" zal zijn geworden (N.B.: met dit pleidooi beoog ik geenszins die oude benaming weer ingang te doen vinden, integendeel ik wil slechts de titel die ik dit artikel meegaf getrouw- een discussie over de "ware benaming" verlevendigen).
Van de vier lenen, welke zoals vermeld te Ohé moeten hebben gelegen, zal het Graesleen het oudste zijn geweest. Daarop duidt niet alleen de benaming "het guet die Oe" welke slechts dit leen ten deel viel maar ook zijn ligging, later als de "Alde Ohe" aangeduid, evenals de aldaar kapitale herenhoeve, die in 1862 voor de huidige kerk moest wijken.

Vandaaruit moet zich het gehucht Ohé hebben ontwikkeld. Graes is de naam van een geslacht van leenmannen uit Echt. Leenverhoudingen stammen uit de middeleeuwen en hebben in het Overkwartier tot in de 18de eeuw gegolden. Een leen was erfelijk en kon zelfs door de leenman wor¬den verkocht. Of er verwantschap bestaat met leden van het geslacht Graus, die vanaf de 17de eeuw als grondeigenaren te Ohé en Laak voor¬komen, moet niet uitgesloten worden geacht. Beide namen zijn terug te voeren op eenzelfde persoonsnaam hetgeen terstond duidelijk wordt
als men achter de eerste drie letters van beide namen een letter d denkt: Grades en Gradus kan immers als Graad' s zoon op een en dezelfde voorvader wijzen.
Bij mijn verkenningen stuitte ik op een viertal boenderboeken die het grondgebied van Ohé en Laak beschrijven en in kaart brengen over een periode van ongeveer medio 17de tot einde 18de eeuw maar die vernoemde¬lijk daarmee ook nog een juist beeld geven van de landschapsstructuur van enkele eeuwen vroeger. (10)
In deze boeken en op de zgn Tranchotkaart no. 54, die ik ook raad¬pleegde (11), blijkt het landschap van Ohé en Laak te bestaan uit: beemden (d.w.z. waterrijke gras- of hooilanden, waarop wilgen, cana¬das en ook appelbomen voorkwamen(13) en vee- of koeweiden, velden waaronder het neerveld (d.w.z. veld van de heer), grienden (aanwas¬sen van de rivier, waarop wilgenhakhout verbouwd werd), braecken (slechts periodiek te bebouwen gronden), sleijen (slinken), slooten, daelen en campen (door struiken of net een aarden wal omheinde percelen, die men in cultuur wilde gaan brengen in doorgaans nog onont¬gonnen gebied). (12)
Ook treft men sprekende benamingen aan als: sittstoel (de plaats ver¬wijst naar de tijd dat er in de open lucht recht gesproken werd), Al¬taarsland (de plaats doet om een of andere reden aan een altaar den¬ken), Kruytzak (grond waar slechts onkruid wast), Endepoel (de naam spreekt voor zich zelf). De Spaanse vestingbouwer Cantelmo, die in 1633 op het zuidelijkste punt van het eiland in de Maas het fort Can¬telmo bouwde, gaf ook zijn naam mee aan die plaats, welke tot dan toe "t Nieuw Gat" heette.
De in de boenderboeken in kaart gebrachte verkavelingen bevestigen,
dat de bewoning van Ohé zich vanaf de Alde Ohe in oostelijke richting heeft voortgezet. Aan de noordzijde van de weg, die later de Dorps¬straat werd, treft men, op een rij, smalle strookvormige kavels aan, welke evenals het op elk daarvan zich bevindende huis, aan de voorkant haaks op die weg staan en aan de achterkant op een gezamenlijke vee¬weide uitkomen. Uitzonderingen op dit patroon zijn te vinden om en nabij de kerk, waar, zoals reeds eerder ter sprake kwam, de kern van Ohé moet hebben gelegen; voorts bij Hasselholt, waarvan het grondgebied zich over een groot deel aan de zuidzijde van de Dorpsstraat uitstrekte en tenslotte aan weerszijden van de Prior Gielenstraat waar toen nog geen vaste weg liep, omdat de Dorpsstraat bij de splitsing met de Contelmostraat wat meer naar links boog om zo, de terug wijkende huizenrij volgend, ongeveer uit te komen op de tussen twee witte pilaren gelegen steeg.
Het terrein waarop later Geno verrees, maakte deel uit van een nog te ontginnen gebied dat in twee stroken verdeeld was, de eerste een smal¬le "den Gemeente Campgent" genaamd, waarop in 1780 de schuur van Geno werd gebouwd, de tweede een brede, "den Steenercamp" (wat aan grind in de bodem doet denken), waarop in 1788 het woonhuis met aanhorigheden werd gebouwd, dat later naar de plaats van de ligging Geno (he) werd genoemd.

De kaarten laten zien dat dit campgebied reeds voor de bouw van Geno met struiken afgezet was. Aan de zuidzijde van wat nu de Prior Gielenstraat heet, lagen, zoals ook nu nog is te zien, twee blokvormige percelen; op een ervan, ongeveer ter plaatse waar nu het huis van de familie Cranssen is gelegen, lag een huis dat in een der boender-boeken wordt omschreven als een "Huys¬plaets Moeshof en Boomgaert", toebehorende aan "Abraham Abrahams, schepen op gen oe". Deze werd in 1647 te Ohé en Laak geboren en over¬leed aldaar in 1727. Hoewel zijn naam Oud Testamentisch aandoet, be¬hoort hij noch qua religie noch qua afstamming tot het Joodse volk. Het kwam onder de vrijwel geheel katholieke bevolking van deze streken meer voor dat men een aan het Oude Testament ontleende naam droeg: men denke bijv. eens aan de namen Adams of Adami. en Jacobs of Jacoby. Ik ben even bij Abraham Abrahams blijven stilstaan omdat wij - mijn broer, zuster en ik- aan hem als zijn afstammelingen een deel van de bij Geno behorende gronden, welke steeds door vererving zijn over¬gegaan, danken. Bij een andere gelegenheid hoop ik op de geschiedenis van Geno en van mijn voorouders, die er woonden en leefden, nader in te gaan.
Noten:
1.     W. Sangers en A.H. Simonis: Er ligt een eiland in de Maas, pag. 28.
2.     a.  H.J. Moerman: Nederlandse plaatsnamen.
b.     P. Tummers: Limburgse Plaatsnamen II, in Ve1deke 33e jg. no 182, juli 1958.
c.     drs H.W.M. van Bommel: Enige oude plaatselijke benamingen bij Maastricht. De Maasgouw, jg. 95 – 1976, nr 6.
d.    Verwijs en Verdam: Middelnederlands Woordenboek, 1899.
3.    Acte, houdende scheiding en deling der goederen van Antonius Mar¬cellus Gielen opgemaakt 25 januari 1822, onder lot C familie¬archief huize Geno.
4.    mr  J.J.S. Baron Sloet en dr  J.S. van Veen: Leenregisters op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen. Deel Qverkwartier, Arnhem 1899.
5.    De aan de leenboeken ontleende teksten werden mij in fotokopie verstrekt door de heer P.J.A.M. Graus uit Nijmegen met nog andere op het oude ridderleen Gen of der Oë of Graesleen en op de samen¬hang tussen Graes en Graus betrekking hebbende gegevens, waarvoor ik hem nogmaals dank.
6.    J.G.F.M.G. Baron van Hövell tot Westerflier. Kasteel Hasselholt te Ohé en Laak.
7.    J .H. Hanssen. Het Huis op de Ohe in de zeventiende eeuw. Het ar¬tikel zal in de eerstkomende Maasgouw van 1987 verschijnen doch werd mij in overleg met de schrijver al ter inzage verstrekt. Hij weet dat mijn commentaar waarschijnlijk voor zijn artikel zal verschijnen. Mijn dank voor de medewerking.

8.    Lijst van Montfortse lenen. P.S.H.A.L. 1971-1972, p. 228 e.v.
9.    mr. R.H.M.J. Baron van Höve11 tot Westerflier: Het Edelmanshuis Hasselho1t te Ohé.
10.  Oud-archief, gemeente Ohé en Laak: Boenderboeken en Caerten figu-ratieven en een boenderboek uit huisarchief Geno.
11.   Huisarchief Geno.
12.   dr. E. Roebroeck: Het Land van Montfort met name hoofdstuk 1dat hoewel de schrijver daar Ohé  niet onder rekent, toch ook heel in¬formatief voor die gemeente is.


mr. R.J.Chr. Houben