W. H. FRENCKEN: EEN VERGETEN DICHTER UIT OHÉ EN LAAK

H.G.M. Rutten

Op 7 december 1995 overleed in het ziekenhuis te Roermond de heer Sef Beunen uit Ohé en
Laak. Als vrijgezel woonde hij zijn hele leven "oppe Laak", adres Moeder Magdalenastraat 6.
Bij het sorteren van de nalatenschap troffen de nieuwe bewoners, de familie Boers-Laugs
(mevr. Boers is een nicht van de heer Beunen), een grote hoeveelheid krantenknipsels,
bidprentjes, oude foto's, brieven e.d. aan.

Niet alles was te bewaren, veel zaken waren
vanwege ouderdom en aantasting door vocht in slechte staat. Bovendien was het niet altijd
duidelijk op wie de documenten betrekking hadden. Zodoende kwamen een aantal van
genoemde zaken terecht in het streekmuseum met de vraag of er nog wat tussen zat waarvan
het de moeite waard was om te bewaren. Inderdaad waren sommige documenten en foto's in
zo'n slechte staat of van zo weinig waarde, dat ze zonder bezwaar konden worden opgeruimd.
Toch waren er ook een aantal dingen die mijn belangstelling wekten, bijvoorbeeld enkele
cahiers met als opschrift "Dichtproeven" en de naam van een zekere W.H. Frencken. Bij het
globaal doorkijken van de inhoud viel mijn oog plotseling op een gedicht in het dialect,
getiteld: "Gnoè en Laak" en gedateerd januari 1909. Het gedicht gaat als volgt:


Gnoè en Laak.

Dao bestuitj ein durpken in het Maaslandj, joa,
Wo de luuj naog plezeer konne make.
En geer wist zeker gèr ouch, wie det platsken hètj,
Wo niks wonen es aoj en jong snake:
Leef luuj, loestert good, want dè naam is zoè,
Wie weer zinge: Gnoè en Laak oof Laak en Gnoè.

Det klein durpken is zoè lief, zoè sjoèn en stil,
Tusse d'aoj en de nuuj Maas gelège.
Nèè, ger vindj zoè gein twièdje, zeuktj mèr wo't geer wiltj,
Oof zeetj geer daotoe neet genège?
Dao is op de werreldj, het is mèr zoè,
Neet ein twièdje Gnoèe en Laak oof Laak en Gnoè.

In det durpken is naog altied rust en vreej,
Naoberluuj liètj men stil in heur wèze.
En gezondjheid, kracht, die staon zoè duudelijk daor,
Op de roèj, dikke wange te lèze.
Nèè, zo'n minse vindj geer ouch nurges zoè,
Wie ze zeen op Gnoè en Laak oof Laak en Gnoè.

Dao is eeder ievertig, daag in, daag oet,
Neet te lui, om zelf mit aan te pakke;
Mèr des zondaags èvel nao de kerk en gekaart,
Oof ze gaon op de beugelbaan rkke.
Jonk en aod, bie-ein, amuzeert zich zoè
Op oos durpke Gnoè en Laak oof Laak en Gnoè.

Jao, weer zollen allemaol, oos lève lank,
Gnoè en Laak troew in ière haoje,
En dèè anges dinkt, dèè laote weer, veur oos paart,
In zien eige vèt met oetbraoje.
Lustig zinge weer noe: het heurtj j ao zoè,
Ein "hoera" veur de Laak en "viva" veur Gnoè.

Hoewel bovenstaand gedicht nou niet direct aanleiding geeft om te spreken van een
uitzonderlijk talent, was er toch genoeg aanleiding om de volgeschreven cahiers met
"Dichtproeven" eens nauwkeuriger te bekijken. Het betreft in totaal drie zwarte cahiers met
harde kaft. Elk cahier bevat op de kaft een opgeplakt etiket, voorzien van de naam W.H.
Frencken (= W. van Laak) en een stempel met de initialen van de schrijver: W.F.



                             Etiket op cahier II.

Cahier I bevat 67 gedichten, cahier II telt er 83 en cahier III nog eens 70. In totaal dus 220
gedichten, chronologisch genotéerd en voorzien van een doorlopende nummering in de drie
inhoudsopgaven. Als pseudoniem gebruikte hij de naam W. van Laak. Dat de gedichten
kwaliteit bezitten en ook gewaardeerd werden door een groot publiek, blijkt uit het feit dat
vele dichtwerken werden afgedrukt in tijdschriften en kranten. Frencken hield dit nauwkeurig
bij door naast de betreffende gedichten steeds aan te tekenen waarin de publicatie plaatsvond.
Zo zijn er gedichten gepubliceerd in de Limburger Koerier en de Katholieke Illustratie.
De onderwerpen die in de gedichten worden behandeld, zijn zeer gevarieerd. Zo zijn er
gelegenheidsgedichten, gemaakt (vaak op verzoek) bij gelegenheid van een huwelijksfeest,
jubileum, verjaardag, naamfeest e.d. Ook historische zaken komen aan de orde, zoals bijv. de
Bokkenrijders en de sage van Reginald van Valkenburg, Weer andere gedichten hebben de
weersgesteldheid of de seizoenen als onderwerp. Naast onderwerpen ontleend aan de natuur
(schemering, de vlinder, onweer, hitte e.d.), dienden ook de normale menselijke
eigenschappen of gemoedsstemmingen als ijdelheid, droefheid en vreugde als inspiratie voor
de dichter.
De gedichten, welke een periode bestrijken van augustus 1902 tot augustus 1913, zijn steeds
voorzien van een datum en de plaats waar het gedicht geschreven werd: 144 te Valkenburg,
74 te Ohé en Laak, 1 te Waalwijk en 1 te Krefeld. Ook hieruit blijkt dat genoemde W.H.
Frencken een relatie heeft gehad met Ohé en Laak. De vraag was alleen: welke?

Om een levensbeeld te kunnen schetsen van deze dichter deed ik daarom onderzoek in de
archieven van Ohé en Laak en Maasbracht. Door de daar gevonden feiten aan te vullen met de
fragmentarische gegevens welke uit de diverse brieven en aantekeningen zijn overgebleven,
komt van de persoon van W.H. Frencken het volgende beeld naar voren:
Wilhelmus Hubertus Frencken (roepnaam Willem) werd geboren op 29 mei 1883 te
Maasbracht/Beek als jongste' kind van Dominicus Frencken en Helena van Helden. Vijf jaar
later, op 8 november 1888, verhuist het gehele gezin naar Ohé en Laak en gaat daar wonen op
het adres Aan den Dijk 49 (Laak). Vader Dominicus is landbouwer, maar krijgt van het
gemeentebestuur eveneens "verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank anderen
dan sterken drank". Met andere woorden: het gezin verdient wat bij door het voeren van een
klein café, een situatie die ook bij veel andere huishoudens werd aangetroffen. Willem
bezoekt er de lagere school en krijgt o.a. les van de onderwijzer J.H. Crijns. Deze laatste
stuurt later naar aanleiding van een in de Limburger Koerier van 3 febr. 1912. gepubliceerd
gedicht van Frencken (een loflied op de wind) de volgende reactie aan zijn oud-leerling:

Wind.

Wen woeste, wilde westenwind,
Luid brult en bralt door spui en spind,
`t Verdwenen Bosch en Daalderdijk
Geen schuts meer biedt noch heul noch wijk;

Wen 's meesters moede en matte lijf,
Verkleumd van kou, van angsten stijf,
Verwenscht het snoode vloekgespan
Van d'Oosterbies en Noordsch tyran;

0, zeg mij dan, gij dichtersgeest,
Geïnspireerd door 't bulderbeest,
Kom zeg mij, was uw zoete melodij
Aan 't hart ontweid of louter ironij?

Frencken waardeert deze reactie en stuurt op zijn beurt het volgende gedicht naar Crijns:

Weerslag.

Ik stond verstomd en staarde stil
Naar Uwe verzen, die bewijzen,
Dat niet als proza-mensch zal grijzen,
Wie ernstig dichter wezen wil.

Uw woorden deden mij haast ijzen!
En 't slot was  een vergulde pil!!
Peccavi! 't Was een dwaze gril,
Uitbundig eiken wind te prijzen.

 Den Windgod, mijnen hoogen Vriend,
 Zal 'k dringend smeeken, dat hij immer
 Met zoele zachtheid U behandel'.

Dat hebt U wel aan mij verdiend,
Uw Laakschen leerling. Moge nimmer
De wind U storen in Uw wandel!



Na de lagere school volgt Willem de opleiding tot onderwijzer aan de Rijksnormaalschool te
Roermond, waar hij in de kost is bij de winkelier B. Schmitz-Seuren in de Christoffelstraat
26. Uit deze periode zijn zestien rapporten bewaard die een indruk geven van zijn gedrag, vlijt
en vorderingen.

                                                             

  Rapport van Willem Hubert Frencken, ondertekend door zijn vader Dominicus en schooldirecteur Adriani.

Na het behalen van zijn diploma, wordt Frencken vervolgens op 1 april 1903 benoemd tot
onderwijzer aan het St. Jozef Instituut bij Valkenburg (Schin op Geul). Voor ongehuwde
leerkrachten als Willem Frencken gold de bepaling dat zij kost en inwoning konden krijgen in
het klooster tegen betaling van jaarlijks f. 250,-. Zijn dichterlijke aanleg begint zich nu  
voorspoedig te ontwikkelen. In 1907 schrijft hij een vers n.a.v. de benoeming van Henri
Galiart tot burgemeester vans Ohé en Laak. Hij doet dit in de vorm van een acrostichon, een  
naamvers waarbij de eerste letters van de regels een naam vormen (deze vorm zal hij nog
vaker hanteren). In dit geval ontstaat de naam H. GALIART, aangevuld met de 0 en de L
van OHÉ EN LAAK:

Heil U nieuwe burgervader!
Galmt thans blij uit ieders mond.
Allen treên wij tot U nader,
Lof en lied weerklinkt in 't rond!
In 't rumoer van 't volksgewemel
Als de vreugde hoogtij viert,
Ruisch' dit smeekgebed ten Hemel
Tot den heer, die 't al bestiert:
0 God, schenk hem Uw mildsten zegen
Laat rozen tieren op zijn wegen!

Gedicht nr. 40 (cahier I) is een ode aan de kerk van Ohé en Laak:

Mijne kerk.

In 't stille dorpje staat mijn kleine kerk,
Met stompen, stevig-sterken klokketoren.
Als bouw is zij slechts middelmatig werk;
Toch kan geen andre mij zóó zeer bekoren.

Nog nauwelijks als hulploos wicht geboren,
Ontving ik dáár des Doopsels heilig merk.
Dáár was mij ook voor 't eerst het heil beschoren,
Dat 's Heeren liefde-brood mij maakte sterk.

`k Heb grooter, grootscher tempels vaak gezien,
hun bouwtrant moest ik warme hulde biên -
Doch géén trok me ooit zóó aan als mijne kerk.

`k Zal trouw haar blijven, trouw tot in den dood, -
En keert mijn assche tot der aarde schoot,
Aan haren hof behoore dan mijn zerk!

16 April '09 Ohé & Laak

Wanneer in 1911 het zogenaamde Fazantenbos in Ohé en Laak wordt gekapt, ontlokt hem dit
het volgende protest, opgenomen in de Limburger Koerier van 3 juni 1911:

                          
Op 15 april 1912 schrijft Frencken op verzoek een heilgroet voor het aanstaande huwelijk van
burgemeester M. Galiart van Stevensweert op 1 mei 1912:

Heldre blijdschap glanst op elk gelaat,
Eere-schoten vroolijk-knettrend knallen.
In het rond prijkt ál in feestgewaad,
Luide vreugde-tonen schettrend schallen.
Geve God, dat steeds Uw huwelijkspad
Rijk geniete Zijnen milden zegen;
Onvreê mijd' U immer allerwegen,
Echte liefde -deze kostbre schat!-
Toeve trouw bij U en straal' alom U tegen!

Willem Frencken bleef zijn hele leven ongehuwd. Wanneer er op school vakantie was, keerde
hij regelmatig terug naar zijn familie te Ohé en Laak. Als hij zich bij het begin van de
Paasvakantie in 1913 naar zijn ouderlijk huis begeeft, is daar zijn vader zojuist overleden. Hij
wijdde er het volgende gedicht aan (gepubliceerd in de Limburger Koerier van 26 april 1913):

Lente-vacantie.

Vacantie! 0, wat heerlijk woord!
Het spiegelt voor den moeden geest.
Een zoeten tijd van rust, een feest
Door strenge klok noch plicht verstoord.

In mijn verbeelding zag ik 't oord,
Dat m' immer aantrok 't allermeest.
Ik was er vaak en lang geweest
En 't had m' altijd opnieuw bekoord.

`k Zou gaan genieten, dáár alleen,
De vreugde en ruste, rein en ruim,
Die steeds mijn dierbaar heim mij bood.

Vacantie kwam! Ik snelde heen
Naar de ouders, zonder tijdvèrzuim
En 'k vond mijn lieven Vader.......dood!

Zelf is Willem Frencken niet oud geworden. Hij stierf op 31-jarige leeftijd na een korte ziekte
op 13 december 1914 te Schin op Geul.





Bidprentje en portret van Willem Hubert Frencken (1883 - 1914). Op het bidprentje staat als geboorteplaats
abusievelijk vermeld Ohé en Laak Dit moet zijn Maasbracht.

Het overlijden van de dichter leidde o.a. tot enkele reacties in de pers:




Omdat Frencken ongehuwd was, zijn een aantal boeken, foto's, brieven, gedichten e.d.
bewaard gebleven in zijn ouderlijk huis te Ohé en Laak. Daar trouwde in 1908 zijn zuster
Marie met Gerardus Beunen. Zij zijn de ouders van de genoemde Sef Beunen waarmee dit
artikel begon. Langzamerhand zijn de persoon en het werk van Willem Frencken in de
vergetelheid geraakt, totdat de bewaarde documenten nu weer boven water zijn gekomen en
hebben geleid tot dit artikel.
Uit de correspondentie die is bewaard, blijkt dat er na zijn overlijden nog even sprake is
geweest van een publicatie van zijn verzamelde verzen. Dit voornemen is om onbekende
redenen niet uitgevoerd. Ook de vraag of er nog meer gedichten van zijn hand hebben
bestaan, kan niet beantwoord worden. Het laatste gedicht in cahier III is gedateerd 29
augustus 1913, ruim een jaar voor zijn dood.
In elk geval staat vast dat Frencken in zijn tijd een zekere naam en faam heeft gehad. In die
zin is hij het waard om ook in onze tijd bekend te blijven als een markante persoon van het
Eiland in de Maas, die helaas te vroeg is overleden.