STEVENSWEERT HET OUDE VESTINGSTADJE

P.J.H. Minkenberg, Burgemeester. 

(in 1937 schreef de toenmalige burgemeester van Stevensweert en Ohé en Laak, P.J.H. Minkenberg, twee artikelen over de beide plaatsen in het blad "De Nieuwe Koerier". In het vorig jaarboek plaatsten we het artikel over Ohé en Laak, in dit jaarboek geven we de tekst van het artikel over Stevensweert)

Wie zich neerzet om de geschiedenis te schrijven van de plaats Stevensweert, wacht een betrekkelijk omvangrijke taak. Immers om volledig te zijn, zou ze moeten omvatten de geschiedenis van de heerlijkheid, de latere vesting en de tegenwoordige gemeente van dien naam. Wie zich de taak ziet opgedragen om in een artikel als dit een vluchtig overzicht te geven van zijn lotgevallen, mag niet afdalen in details en ziet zich vanzelf gedwongen te putten uit de reeds bekende bronnen, want over deze kleinste vesting van Nederland is reeds heel wat geschreven, terwijl het goed geconserveerde gemeentearchief nog vele kostbare bijzonderheden blijkt te bevatten.

't Is dit archief en vooral ook de in 1876 door Jos. Habets in de "Publications" geleverde pennevrucht "De voormalige heerlijkheid en vesting Stevensweert", welke de grondstof ver-chafte voor dit artikel. De "Heerlijkheid" Weerde, Werde, Weerd, Wierde, later ter onderscheiding van andere gelijknamige plaatsen naar den patroon harer kerk Stevensweert of beter "Sint Stephensweert" genaamd, is als zoodanig vergaan in de vloedgolf van de Fransche Revolutie.

Opmerkelijk is wel, dat zeer vele goederen, op het "eilandje" in de Maas gelegen, toebehoorden aan de Munsterabdij te Roermond. In 1244 geeft het kapittel van St. Servaas te Maastricht de tienden van Stevensweert in erfpacht aan de abdij van O.L. Vrouw te Roermond. Het charterboek der Munsterabdij te Roermond geeft hierover menige inlichting. De Heerlijkheid Stevensweert, doorgaans verbonden met Ohé en Laak, is eene zeer oude, waarvan de oudste Heeren, welke met zekerheid bekend zijn, tot de familie van Petershem bij Maastricht behoorden.
Door huwelijk kwamen de heerlijke rechten omstreeks het einde der 14de eeuw in bezit van het geslacht van Cuylenburg tot Boxmeer. Adellijke geslachten als van Egmond en van den Bergh, Limburg-Bronkhorst, van Hompesch en van Rie-dezel tot Eysenbach waren achtereenvolgens de gebieders tussen de Oude en de Nieuwe Maas. Het is deze uitzonderlijke ligging van het "eiland", dat vooral in het begin der 17de eeuw de aandacht trok van de veldheeren. De breede wateren der Maas, die het omspoelden, vormden een natuurlijke en veilige gracht rond een gebied dat strategisch voordeelig gelegen was tusschen de vestingen Maastricht, Roermond, Venlo en Sittard.
Het kasteel van de Graven van den Bergh, midden in het dorp gelegen, was reeds langer een ontzagwekkende sterkte geweest, doch had weinig meer te beteekenen in een tijd, toen alom verbeterde krijgsmaterialen in gebruik kwamen. Iets meer dan 3 eeuwen geleden, in 1633 -nadat Frederik Hendrik, in 1632, de steden Venlo, Roermond en Maastricht voor de Staten had veroverd-, werd het anders zoo vredig langs de Maas gelegen dorpje Stevens-weert een niet te onderschatten kleine veste in handen der Spanjaarden.
Immers, toen de voornoemde steden in handen van de Staatschen waren geval-len, besloot de markgraaf van Aytona, die na den dood der infante Isabella het bestuur in de nog Spaansche Nederlanden uitoefende, het eilandje in de Maas te versterken en het dorp te ommantelen.

De komst der Spanjaarden.

In de maand Mei 1633, toen Frederik Hendrik met het grootste gedeelte van zijn leger voor Rijnberk lag, kwamen de Spanjaarden door Brabant op Maeseyck af en trokken de Maas over ter plaatse genaamd "de blauwe hand." De Staatschen, onder aanvoering van den luitenant-generaal der cavalerie van Stakenbroek, trachtten met veerig compagnieën ruiters den overtocht te belemmeren, maar te laat. Nog in denzelfden nacht van 27 Mei werden zij gedwongen, zich op Roermond terug te trekken. De Spanjaarden verschans-ten zich nu te Stevensweert en omgaven de plaats zelve met vestingwerken naar de eischen des tijds. De bevelhebbers wierpen rond het stadje een zwaren aarden wal met zeven bastions, dit alles omgeven met een breede diepe gracht en versterkt met een stevigen tegen-voorwal.
Om voortdurend communicatie-mogelijkheid te onderhouden met het Spaansch gebleven Kem-pische achterland werd een schipbrug over de nieuwe Maas geslagen met aan de andere zijde een geducht bruggenhoofd. Drie bastions dezer vesting lagen rakelings langs de Maas en alsof dit nog niet genoeg ware, bouwden de legeraanvoerders Cantelmo en Muncado nog drie kleine forten -één op het punt waar de oude en nieuwe Maas zich scheidden- in het zuiden, en één aan de Noordpunt van het eiland, waar de stroomen zich weer vereenigen.
Het derde fort lag ongeveer in het midden van de oude Maas, toen nog de waterrijkste arm der rivier. De bedoeling der Spanjaarden was duidelijk. Vooral Maurits en de Staatsche krijgskundigen, die hem opvolgden, gebruikten de waterwegen voor het transport van troepen en krijgsmateriaal. De verbinding te verbreken tusschen Maastricht aan den eenen kant en Venlo en Roermond aan den an-deren kant en zoodoende de voorname vesting Maastricht van de andere Staatsche gebieden af te snijden, was de toeleg van den markgraaf van Aytona.

Zoo was de vesting Stevensweert dan ontstaan en nog bijna een eeuw later werd Stevensweert als een niet te veronachtzamen strategisch punt beschouwd; immers in het Barrière-tractaat van 1715 werd verboden, dat nieuwe vestingwerken zouden worden aangelegd binnen een half uur af-stands en tevens werd bepaald, dat het fort Stevensweert in bezit zou komen van de Nederlandsche Republiek, "met zooveel lands als vereischt werd om de werken aan deze zijde der Maas te vergrooten.
" Het meer en meer uitdrogen der oude Maas, zoodat ze 's zomers op menige plaats doorwaadbaar werd, is wel de voornaamste reden geweest, waarom Stevensweert zijn waarde als vesting verloor, en toch Napoleon schijnt het plan te hebben gekoesterd om deze strategisch zoo goed gelegen kleine veste opnieuw te versterken en in te richten. Dit is niet gebeurd, maar toch bleef het stadje nog lang een klein garnizoen onderhouden. Ook dat is thans reeds lang verdwenen. Het eenige wat nog herinnert aan de vroegere veste is het zeer karakteristieke samen-stel der straten, die nog alle op één punt samenkomen als de spaken van een wiel. Men wijst er u nog het "Gouvernementshuis" op de plaats waar eens het kasteel stond der Graven van den Bergh. In den naam "Cantelmo" leeft de herinnering voort aan een der veldheeren, die het stadje ommantelden en beroemd maakten.

Ontluisterd.
Door een besluit der regeering werd in 1868 het vonnis geveld over de laatste bolwerken in onze provincie. De uit vestingbouw-oogpunt zoo interessante ommuringen van Maastricht, Venlo en Stevensweert moesten worden geslecht. Wie de oorzaak ook buiten strategische overwegingen wil nagaan van het doen verdwijnen der wallen en grachten van Stevensweert, hij neme de correspondentie van het gemeente-archief ter hand uit de jaren 1872 en volgende. Daar leest men o.a. 10 Juli 1872:
1. dat de slechte uitloozingsplaats der riolen;
2.de onmogelijkheid om gedurende de wintermaanden de meststoffen enz. buiten de onmiddellijke omgeving der ingezetenen te doen verwijderen;
3. het gemis aan verversching van lucht en nadeelige uitwasemingen, waarmede de dampkring is bedeeld, op de volksgezondheid een noodlottigen invloed uitoefenen. Zoo schreef de heer adjunctinspecteur voor het geneeskundig staatstoezicht.
Op 14 juli d.a.v. werd in den gemeenteraad het besluit genomen, "alle die maatregelen te beramen en de overeenkomsten te treffen om aan de bovenstaande dringende aanbeveling,-van het geneeskundig staatstoezicht gevolg te geven". En zoo werd Stevensweert weer plattelandsgemeente. De behuizingstoestand schijnt in Stevensweert vroeger net bijster vooruitstrevend te zijn geweest en door hygiëne en veiligheid werd al bitter weinig gepresteerd.

Bachiene, geschiedschrijver, die in 1783 overleed, schreef (waarschijn-lijk omstreeks 1750) dat Stevensweert 30 huizen bezat, buiten de hoeven over het eiland verspreid liggende. De rest schijnt dus kazerne, wapen-arsenaal en pakhuis te zijn geweest, anders is het bijna niet te verklaren, dat er in 1818 in Stevensweert 466 inwoners waren, waarbij nog 14 knechten en 22 dienstmeiden te voegen zijn. In hetzelfde jaar woonden daarenboven op het eiland 311 personen, 9 knechten en 10 meiden. In 1830 worden er voor Stevensweert opgegeven 546 personen in 122 woningen binnen de veste en 257 wonende buiten de veste in 72 huizen. In 1849 waren er 511 mannen en 502 vrouwen, er waren toen in totaal binnen en buiten de veste 199 huizen, 2 kerken, 4 onbewoonde huizen, 19 schuren, twee pakhuizen en twee stallen. In 1853 waren er 1086 inwoners, waaronder 31 kiezers voor den gemeenteraad en 13 kiezers voor de 2de Kamer en de Provinciale Staten. Het totaal der gemeente-inkomsten was in dat jaar f 2503 tegenover een uitgave van f 1501.
Ook toen wordt in het gemeenteverslag de meer voorkomende opmerking gemaakt, dat de waterkeerende werken aan de Maas de gemeente veel geld kosten. In dat jaar werden als ambachts- en fabrieksnijverheid genoemd "1 tabaks-aardenpijpenfabrijk met 5 arbeiders".
Er waren in Stevensweert toen nog geen stoomwerktuigen. De volgende opgaven geven een klein beeld van den nog primitieven toestand op het einde der vorige eeuw. Het aantal inwoners is 600 mannen en 479 vrouwen, totaal 1079. Het aantal kiezers is 53. Het voornaamste onderwerp van de raadsvergaderingen was steeds het slechten van de om de kom der gemeente gelegen wallen en grachten en het verpachten hiervan. In 1890 werd voor aanleg en onderhoud van wegen uitgegeven f 317,92 en voor straten en pleinen f 143,36. De straatverlichting bestond uit 10 petroleumlampen. De nachtwacht verdiende 30 cent per uur. Ook het begin van de 20e eeuw heeft voor Stevensweert weinig vooruitgang gebracht. De bevolking der gemeente is nagenoeg stationair gebleven, het-geen in hoofdzaak zijn oorzaak vindt in het gebrek aan bestaansmogelijkheid voor jonge gezinnen, waardoor trouwlustigen vaak genoodzaakt zijn buiten de oude veste een levenspositie te zoeken.
De totale oppervlakte der gemeente bedraagt slechts 620 H.A.
Graanbouw en veeteelt vormen de voor-naamste factoren van de over het algemeen kleine landbouwbedrijven, terwijl de arbeidende bevolking, wegens het ontbreken van industrie, grooten-deels haar bestaan moet zoeken op de steen- en dakpannenfabrieken in de aangrenzende gemeente Echt en in de Limburgsche mijnen.
Wegens de lage ligging der gemeente zal jammer genoeg vestiging van industrie niet spoedig te verwachten vallen, daar bij hoogen waterstand door de Maas een groot gedeelte van het grondbezit overstroomd wordt.
Bij de hooge water-standen in de jaren 1920 en 1925-1926 is door doorbraak der waterkeerende dijken in deze gemeente onmetelijke schade in materieelen zin veroorzaakt. In welke mate Stevensweert daarbij getroffen kan worden, laat zich eenigszins voorstellen aan de hand van het bedrag van f 34.036,- dat in 1926 uit de fondsen der Algemeene Vereenigde Commissie ter leniging van rampen door watersnood in Nederland voor de ingezetenen beschikbaar werd gesteld.
Het aanzien der gemeente is in de laatste jaren door het stellen van regelen in de Algemeene Politieverordening betreffende de mest- en vuilnis-hopen en meer door het uitvoeren van diverse verbeteringen aanmerkelijk verfraaid. Door aanleg in 1933 van de rioleering in de kom der gemeente is een in alle opzichten goed functionneerende waterloozing tot stand gebracht en zijn de groote stankpoelen achter zuivelfabriek en R.K. kerkhof droog gelegd en nadien omgezet in vruchtbaar bouw- en tuinland. Door ophooging en beplanting van de Varkensmarkt in 1933, door verbreeding, verharding en beplanten met laanboomen van het gehucht "de Brandt" in 1934 en door verbreeding en verharding van den Biltweg in 1935, hebben de gehuchten een ander dorpsaanzien gekregen en zijn ze in den winterdag zonder natte voeten bereikbaar geworden.

Onder de voortreffelijke leiding van de Nederlandsche Heide-maatschappij te Arnhem heeft de gemeente momenteel voor werkverschaffing aan de werklozen in uitvoering het egaliseeren, bemesten en inzaaien van een terrein, groot pl.m. 18 H.A. In 1938 kan het laatste gedeelte hiervan ter hand worden genomen en in de toekomst zullen de opbrengsten der verpachting van voor- en nagras dezer oppervlakte maasuiterwaard zeer zeker de gemeente-financiën gunstig beinvloeden. Alhoewel de werkloosheidslasten het gemeentelijk budget de laatste jaren zwaar drukken, hetgeen belastingverhooging noodzakelijk maakte, is de schuldenlast der gemeente niet gestegen. Deze bedroeg op 1 Januari 1927 ƒ 38.500,- en op 1 Januari 1937 f 28.400,-. Voor het treffen van een vergelijking aangaande de bemoeiingen der gemeente met den vermelden toestand in 1853 diene aangehaald, dat het totaal der inkomsten over 1936 bedroeg f 45076,59 en dat der uitgaven ƒ 42180,91. Als straks de asphalt-betonweg, tot welks aanleg de Raad in principe heeft besloten, zich door de Stevensweertsche landouwen slingert vanaf de dit jaar grondig herstelde brug over de Oude Maas tot nabij de gemeente Ohé en Laak, zal dit strekken tot een beter verkeer naar Oost en Zuid en de welvaart der ingezetenen in alle opzichten ten goede komen. Moge dan deze pennevrucht bijdragen tot bevordering van bekendheid met deze gemeente en van haar geschiedenis, en ik reken met mij tot plicht dit verslag niet te eindigen zonder daaraan toe te voegen mijn wel-gemeenden dank aan den heer J.Th.H. de Win, ambtenaar bij de Provinciale Archief-Inspectie, die mij de waardevolle gegevens van de geschiedenis der gemeente vóór de 20e eeuw belangeloos heeft verstrekt.
P.J.H. Minkenberg, Burgemeester.