REINARD VINCENT GRAAF VAN HOMPESCH
Mr. R.J.Chr. Houben
REINARD VINCENT GRAAF VAN HOMPESCH, VRIJHEER VAN ST. STEVENSWAERD OHE EN LAECK ETC. ETC. ZIJN FAMILIE, ZIJN KASTEEL, ZIJN TESTAMENT EN ZIJN DOOD.
Cavallerie, und Commendant von Douvay
DEEL 1
Door: Mr. R.J.Chr. Houben
Begin januari 1733 reisde Reinard Vincent van Hompesch - waarschijn-lijk vanuit zijn kasteel Walburg - naar Linnich in Gulik om daar de begrafenis van zijn broer Adam Lodewijk, heer tot Hemmersbach, te kunnen bijwonen. Daar aangekomen liep hij een longontsteking op waaraan hij 16 dagen later, 26 januari 1733 op kasteel Hemmersbach overleed. Overeenkomstig zijn wens werd hij in de kerk van de Evan-gelische Gemeinde te Linnich, tevens zijn geboorteplaats, bijgezet.
Reinard Vincent, die in of kort na 1660 als vierde zoon van Johann Dietrich van Hompesch zu Rürich en Anna Luise von Katzgen geboren werd, stamde uit een reeds in de twaalfde eeuw bekend, van oudsher tot de landadel behorend riddermatig geslacht waarvan de naam aan-vankelijk Hoen zum Pesch (pas) luidde.(2) Gulik, hun stamland, maakte deel uit van het Westduitse gebied dat al sedert de zestiende eeuw zijn jongere zonen zag wegtrekken naar de veel welvarender Republiek der Verenigde Nederlanden. Tot hen behoorden Reinard Vincent en diens jongere broer Adrian Gustav, die beiden - de traditie van hun familie getrouw - in Staatse dienst traden.
Deze jongere broer, die in 1712 bij de verdediging van Douai sneuvel-de, zal de stamvader worden van alle generaties die na Reinard Vin-cent achtereenvolgens op Walburg zullen wonen. Daar hun stammoeder, Egeria, barones van Gendt, een prinses van Portugal tot moeder had en deze weer een achter-kleindochter van Willem de Zwijger en Anna van Sakses was, hadden al deze afstammelingen vorstelijk bloed in de aderen.
Ook Reinard Vincent, die ongehuwd en kinderloos bleef, onderhield banden met het stadhouderlijk hof. Al in 1686 wordt hij vermeld als Kapitein van de Gardes van Willem III, die sinds 1672 stadhouder en kapitein der Verenigde Nederlanden was, en spoedig zou hij tot de kleine kring van diens gunstelingen gaan behoren. Als jagermeester speelt hij een rol in het hofleven op het Loo en was zo getuige van de bouw van het nieuwe slot aldaar.
In de Spaanse Successieoorlog (1701-1713) streed hij zij aan zij met de beroemdste veldheren uit zijn tijd, Marlborough, die de politiek van de 1702 overleden koning-stadhouder voortzette en Eugenius van Savoye, die het commando over de Oostenrijkse troepen voerde, tegen de Franse troepen onder hun koning Lodewijk XIV. Zijn dapperheid en krijgsmanschap vonden internationaal erkenning. Door keizer Joseph I van Oostenrijk werd hij tot veldmaarschalk-lt benoemd en tot rijksgraaf verheven, terwijl de Pruisische koning Frederik aan wiens hof hij als gezant van de Republiek verbleef, hem tot ridder in de orde van de zwarte adelaar - een zeer hoge onderscheiding - benoemde. Van de zijde van de Republiek volgde in 1718 zijn benoeming tot gou-verneur "der Stadt ende Meijerije van s'Hertogenbosch", de belang-rijkste gouvernementspost in Brabant.
Het jaar daarop koopt hij Walburg en de heerlijkheden Stevensweert en Ohé en Laak. Volgens de koopakte zou de koop zijn geschied om de verkoper, die door schuldeisers belaagd werd, financieel uit de nood te helpen; naast dit motief zal de statusvermeerdering welke aan het bezit van een heerlijkheid was verbonden, Reinard Vincent ook niet onwelgevallig geweest zijn.
Hoe Walburg, dat omstreeks het midden van de 17de eeuw als buiten¬verblijf gebouwd werd, er aanvankelijk zal hebben uitgezien, is niet duidelijk. De in Lodewijk XIV stijl opgetrokken oost-vleugel van het ons, dank zij afbeeldingen als U-vormig bekende kasteel, lijkt in of kort na 1720 en dus door Reinard Vincent gebouwd. Daarop wijst niet alleen de stijl maar ook de inrichting van deze vleugel. Slechts een generaal van de cavalerie - en dat werd hij in 1723 - kon op het idee komen zo'n bij uitstek monumentale en van vele royale ramen voorziene vleugel tot de paardestal en het koetshuis van zijn kasteel in te rich¬ten. Of hij aan de noord-vleugel, waarin gewoond werd, veel heeft ver¬anderd, blijft nog een vraag. Mogelijk heeft die vleugel ééns uit meer dan een eenvoudige rechthoek bestaan. Daarvoor pleit een tekening uit ca. 1740 waarop de rechthoekige woonvleugel in drie aaneengesloten ge¬bouwen lijkt te zijn verdeeld, waarvan het middelste dwars op de beide andere lijkt te staan en met een driehoekig frontispice wordt afgeslo¬ten. Deze tekening, die ook de west-vleugel fraaier weergeeft dan wij haar van andere afbeeldingen kennen, geeft, naar het mij voorkomt, een geïdealiseerd beeld van Walburg, ook al komt, naar ik moet toegeven, in de plaatselijke boenderboeken van die tijd ook zo'n frontispice op het middenstuk van de woonvleugel van Walburg voor. Ter illustratie dienen de besproken tekening en een litho uit 1822, welke Walburg beide vanuit eenzelfde gezichtshoek bezien.(3)
situatie ca. 1740 situatie in 1822
Kort na zijn komst liet Reinard Vincent ook de Hompesche molen bouwen, die een symbool van zijn macht werd. Door de bevolking te verplichten haar graan op zijn molen te doen malen, maakte hij de mensen wier boe-renbestaan dagelijks draaide om brood, meel en graan, aan hem onder¬horig en verschafte hij zich naast pachten en andere revenuen nogmaals een bron van niet aflatende inkomsten. Dit optreden evenals zijn beleid inzake het aanleggen van nieuwe wegen waarbij hij de bevolking tot het verrichten van hand— en spandiensten dwong, stuitten op weerstand maar wie serieus verzet bood, werd voor de rechter gedaagd. Hoewel het op¬treden van de graaf daar omstandig werd bestreden, werd deze op beide punten in het gelijk gesteld.
Ondanks zijn drukke werkzaamheden als gouverneur in 's—Hertogenbosch en als militair verbleef hij herhaaldelijk - telkens met permissie van de Staat - op zijn buitenverblijf. Ambtelijke correspondentie, die hem per koerier placht te worden nagezonden, kon hij ook op Wal¬burg met zijn privé secretaris en zaakwaarnemer aldaar afdoen. Trouwe gasten op Walburg waren, ook als Reinard Vincent afwezig was, de drie kinderen van zijn in 1712 gesneuvelde broer Adrian Gustav. Hun moeder, Egeria van Gendt, was hertrouwd en woonde elders. Deze drie kinderen, Vincent Willem, Eleonora en Emanuël - Reinard Vincent zal hun voogd geweest zijn - moeten in augustus 1726 tijdens zo'n logeerpartij wat problemen met hun gezondheid hebben gehad. Een be¬waard gebleven apothekersrekening, op Walburg voldaan in september 1726, maakt namelijk melding van in de voorafgaande maand geleverde medicamenten, zoals pillen, poeders en een vomatorium, ten behoeve van de oudere en jongere baron en "das gnädige Fraulein".(4)
Twee jaar later wordt op Walburg de bruiloft gevierd van die nicht Eleonora met Frederik Johan Sigismund, baron van Heiden, heer van Ootmarsum en de op 6 maart 1731 uit dit huwelijk geboren zoon, Sigis¬mund Vincent Ludwig Gustav gaat een grote rol spelen in de toekomst¬plannen van Reinard Vincent met Walburg.
De tijd daartoe gekomen achtend, laat hij op 2 november 1731 te Wal¬burg zijn testament opmaken om het enige dagen later met de schout en schepenen van zijn heerlijkheden te verzegelen, waarna hij testament en bijbehorende stukken op 2 februari 1732 door zijn aangetrouwde neef Frederik van Heiden, in wie hij blijkbaar veel vertrouwen stelt, bij de Weeskamer te Delft laat bezorgen. Moeilijkheden bij de afwikkeling van zijn nalatenschap voorzien-de, heeft hij deze instelling aangewezen als executeur testamentair.
Nog in september 1732 leidt hij als opperbevelhebber omvangrijke le¬geroefe-
ningen op de heidevelden bij Oosterhout en dat in stromende regen.
Het vergt te veel van hem; desondanks reist hij nog naar 's-Gravenhage en 's-Hertogenbosch. Hij voelt zich die laatste maanden ziek en afgeleefd. Op zoek naar soelaas valt hij in handen van een beruchte oplichter en kwak-zalver, die hem binnen enkele maanden forse bedragen weet af te troggelen. Ongeveer twee maanden later ontvangt hij het overlijdensbericht van zijn broer dat hem tot de reis doet besluiten die zijn laatste zal worden.
Op 2 februari 1733, kort na het overlijden van Reinard Vincent, ver¬schijnt diens neef Vincent Willem op Walburg om er bij officiële akte van dat overlijden kennis te geven. Al jaren heeft hij op de erfenis van zijn oom geaasd en in het vooruitzicht daarop schuld op schuld gehoopt, tot grote ergernis van zijn oom, die daarom anders beschikt had.
Toen het testament op 9 maart 1733 in aanwezigheid van enige nabestaan¬den te Delft geopend werd, bleek het de voor Vincent Willem ongunstige bepaling te bevatten van niet meer uit de boedel te mogen ontvangen dan hem bij zijn in 1727 gesloten huwelijk onderhands door zijn oom als huwelijksgift is beloofd en .... niet dan nadat te dezer zake orde op zaken zal zijn gesteld (het bedrag dat beloofd was -50.000 gld ? -stond kennelijk niet tussen partijen vast); voorts moet een door oom aan Vincent Willem geleend bedrag van 7800 gld in de boedel worden gestort evenals een aan hem door zijn oom gegeven voorschot van zes maanden bij de overdracht van een compagnie gardes te paard (het zal hier een voorschot betroffen hebben op het loon van de gardes die de heren op hun reizen begeleidden).
Het zou tot 1761 duren voordat Vincent Willem tegen betaling van een fors bedrag uit de boedel kon worden gekocht en aan deze geschilpunten een einde kwam. Hij was zo boos over het testament dat hij een hekeldicht op zijn oom, die hem vroeger toch herhaaldelijk geholpen had, schreef. Het testament bevatte voorts de navolgende legaten:
- aan de armen en de behoeftige gereformeerde gemeentes in het land van Gulik en speciaal de gereformeerde gemeente te Linnich in wel¬ker kerk hij begraven wil worden, moet 50.000 gld hollands ter ver¬deling gegeven worden waarvan 5000 gld moet dienen tot onderhoud van die kerk en de bijbehorende school.
- aan broer Adam Lodewijk, heer tot Hemmersbach, wordt kasteel Hem-mersbach dat Reinard Vincent in 1715 van deze broer voor 3000 duitse rijksdaalders kocht, gelegateerd zonder dat de koopprijs behoeft te worden terugbetaald (daar deze broer, die steeds op dat kasteel was blijven wonen, er vlak voor Reinard Vincent over¬leed, kwam dit legaat te vervallen).
- nicht Eleonora krijgt 15.000 gld hollands, maar mag er niet van ge-nieten dan na de dood van haar mannelijke - en vervolgens vrouwelijke-erfgenamen en zo zij ook geen erfgename nalaat, zal het legaat weer aan de erfgenaam van Reinard Vincent komen (Eleonora had er dus zelf niets aan en kon er slechts een van haar erven mee gelukkig maken).
- neef Emanuël, luitenant in het regiment gardes dragonders, krijgt 4% interest van 1000 gld hollands per jaar onder de voorwaarde dat hij jaarlijks aan executeurs zal overleggen een "attestatie van sijn reguliere en godsdienstige conduite", afgegeven door de commanderend generaal en de gereformeerde predikant van zijn verblijfplaats, en wel tot hij 25 jaar zal worden, waarna hij de hoofdsom van 1000 gld zal ontvangen (Emanuël ontleent deze voornaam aan zijn overgrootvader, Emanuël, prins van Portugal, die meermalen van geloof wisselde, iets waarvan een rechtzinnig man als Reinard Vincent niets moest hebben).
- cousijn van Hompesch tot Bolheim krijgt 8000 gld hollands ter repa-ratie en opbouw van huis Bolheim, waarbij Reinard Vincent's grafelijk wapen ter memorie in het frontispice moet worden aangebracht .... maar het legaat mag pas worden uitgekeerd als cousijn trouwt en voor wettig nageslacht heeft gezorgd!
- neef Johan Wilhelm van Hompesch tot Rürich (de weer katholiek geworden tak) die door het voeren van onbezonnen processen tegen zijn broer en zusters "buiten staat van subsistentie" dreigde te raken, krijgt als het zover zou komen 400 gld per jaar "tot sijn nodig onderhout" (kort na het overlijden van Reinard Vincent wist deze neef, met op valse gronden verkregen toestemming van het Hof te Venlo, de door de Weeskamer gelaste inventarisatie van de boedel op Walburg te stag-neren, waarop die instelling zich tot de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden richtte met het verzoek dit onwettig ingrijpen ongedaan te maken).
Na nog enkele andere neven en nichten met een legaat te hebben bedacht, wijst Reinard Vincent tot universeel erfgenaam van alle nagelaten goe-deren aan Sigismund Vincent Ludwig Gustav van Heiden, de oudste zoon van zijn nicht Eleonora, onder de voorwaarden dat hij de erfenis niet zal mogen aanvaarden vóór hij de leeftijd van 25 jaar zal hebben bereikt, dat hij de gereformeerde godsdienst zal zijn toegedaan en dat hij “van onberispelijke levenswandel zal zijn”.
Bovendien zal hij de naam en het wapen van Reinard Vincent dienen aan te nemen. Ook Eleonora en haar beide broers erven wapen en titel.
De heren van de Weeskamer te Delft, die als executeurs zijn aangesteld, moeten niet alleen ieder "doen genieten" wat hem krachtens het tes¬tament toekomt en Sigismund uitkeren wat hij tot hij 25 jaar geworden is telkens nodig heeft, neen zij moeten het nagelaten vermogen ongeacht het voorts bepaalde, 25 jaar lang blijven beheren. Zij mogen daartoe administrateurs aanstellen en de assistentie van Frederik van Heiden, de vader en voogd van de erfgenaam, inroepen.
Alle meubelen en het huisraad, zich bevindend in het gouvernementshuis te
's-Hertogenbosch of in het Oude Hof te 's-Gravenhage, zullen moeten worden verkocht en de opbrengst moet aan de protestantse kerken resp. armen worden gegeven. Ook het zilveren vaatwerk, de juwelen, het por¬selein, de koets en paarden en alles wat tot de equipage behoort, moet worden verkocht en de opbrengst ervan dient in de boedel te worden gebracht. Een uitzondering vormen de meubelen en het huisraad van Wal¬burg: dat alles moet daar blijven tot Sigismund 25 jaar is geworden. Tenslotte wordt ook het personeel bedacht: alle domestieken krijgen naast hun loon tot de sterfdag nog een half jaar loon. Secretaris Köberling wordt heel apart bedacht. De kamerdienaar, Chr. Schulze, die hem jarenlang trouw heeft gediend, krijgt zijn klederen (linnen en wol¬len) en alle lijfgoederen maar eenderde deel of de tegenwaarde ervan moet worden gegeven aan de lijfknecht Huthon Gilles. Kamerdienaar Schulze krijgt voorts een paard met pistolen, zadel en toom voor zijn dienst als trompetter en 50 rijksdaalders jaarlijks uit de boedel en, zo hij zijn plaats als trompetter mocht verliezen, dan diene hem tot zijn dood per jaar 100 rijksdaalders te worden uitgekeerd (hoe vaak zal diens trompetgeschal niet over de Laak hebben geklonken, Reinard Vincent's aankomst op- of zijn vertrek van- Walburg aankondigend?).
In voormeld minutieus uitgewerkt testament leren wij Reinard Vincent, die zich als krijgsman, diplomaat en bestuurder roem, aanzien en for¬tuin had weten te verwerven, nader kennen als een groot weldoener van de gereformeerde kerk en haar armen enerzijds en anderzijds als een nauwgezet hoe¬der van zijn familieleden wier wel en wee hem ter harte ging doch wier doen en laten hem vaak te denken gaf. Nog eenmaal wilde hij zijn familie helpen doch hij kon daarbij niet nalaten aan de betrokkenen voorwaarden te stellen die hun lang, ja soms wel meer dan een kwart eeuw, de macht van zijn uiterste wil deden voelen.
Noten.
1. Voor het schrijven van dit artikel kon ik beschikken over een aantal gegevens o.a. fragment-genealogieën Van Hompesch en Van Heiden Hompesch, met aantekeningen over het testament van Reinard Vincent van Hompesch, mij welwillend afgestaan door mevr. Landheer-Roelants, die ik daarvoor bij deze gaarne mijn dank betuig. Daarnaast kon ik putten uit vele geslachtstabellen en verdere genealogische gegevens, de bewoners van Walburg betreffende, en over het complete testament (in fotokopie) van Reinard Vincent van Hompesch, mij nagelaten door Dr W.H. van See¬ters, die ook "Het Campement bij Oosterhout anno 1732", dat eveneens ter sprake komt, schreef. Tenslotte vond ik bij bezoeken aan het Rijks¬archief te Maastricht, waar zich het archief Walburg bevindt, nog enige aanvullende gegevens.
2. W.J.J.C. Bijleveld "Opmerkingen over de geslachten behandeld in het Nederlands Adelsboek", pag. 85.
3. Vue du chateau de Walkbourg, tekening door Remacle Le Loup, en "Chateau de Walbourg", litho door A.F. van Afferden, opgenomen op pag. 177 resp. 249 in "Prenten en kaarten van Stevensweert", samen¬gesteld door H. Rutten.
4. Ook deze rekening trof ik in het archief Walburg aan.