2013

HET VERHAAL VAN ……. WIEL CUIJPERS

W. Tubée en H. Richter

We ontmoetten Wiel Cuijpers op 19 augustus 2012 op een zonovergoten zondagmorgen na de plechtigheid bij gelegenheid van de inzegening na een grondige opknapbeurt van de St. Rochuskapel op het Eiland. Na de mis raakten we in gesprek en al gauw wilde hij over het Eiland gaan vertellen.

Of zoals hij het als volgt verwoordde: “Ich bön hiej gebaore en ich weit  väöl uuëver ’t eilandj te vertèlle”.
Zijn verhaal moest echter wachten tot het opgenomen kon gaan worden in een jaarboek.
Nu is hij dan eindelijk aan de beurt.


Wiel ontvangt ons hartelijk in zijn, zoals hij het zelf noemde, “kuëtje” (kooitje). Hij gaf meteen aan het zeer druk te hebben. Na binnenkomst volgt meteen een rondleiding door zijn “kuëtje”. We worden gewezen op de heilige familie onder een stolp, een rookverdrijver (nog uit café Bongers op het Eiland), verschillende schilderijen (o.a. één van Heerenhuis/Houbenhof) en een tekening van de St. Rochuskapel en niet te vergeten de klokken. Tijdens het koffiezetten blijft hij maar doorvertellen. Zelf merkt hij daarover op: “Mèt det gewauwel kriege weer waal geine kóffie!” Druk in de weer met kopjes, schoteltjes, lepeltjes en koffiemelk (ergens uit een kast haalde hij nog een pak koekjes te voorschijn) vergat hij het koffiezetapparaat aan te zetten. Dit geeft al aan dat hij over zijn hobby honderduit kan vertellen.

Na plaatsgenomen te hebben aan de tafel kunnen we eindelijk aan ons gesprek beginnen.
Wiel werd geboren op het Eiland (nu bed & breakfast De Klaproos)  in 1925 en stamt uit een gezin van 11 kinderen (in die tijd niet vreemd en ongewoon): 7 meisjes en 4 jongens. Wiel was de één na jongste. Van deze 11 kinderen is behalve Wiel nog een zus (90 jaar) in leven, en zij woont in Canada. Zijn ouders waren Triene Peeters (Roggel) en Hannes Cuijpers (Stevensweert) en zoals in Stevensweert en gehuchten gebruikelijk was, werd de familie aangeduid met een bijnaam die naar de afkomst verwijst. Bij Wiel was het niet anders: Wiel van (H)ansje.


    De familienaam Cuijpers leidt er toe de onderlinge familierelaties met andere Cuijpersen uit de
    doeken te doen.

Het zou te veel van het goede zijn om hier nu op in te gaan. Geloof maar dat de vertakkingen vér gaan.
Nadat Wiel in 1957 was getrouwd met zijn  Bep, verhuisde hij naar de Emmalaan in Maasbracht.
Sinds vijf jaar woont hij als alleenstaande op het Brachterveld in Maasbracht.

Hij heeft 27 jaar gewerkt op de scheepswerf in Maasbracht. Hij deed daar het plaatwerk. Zwaar werk met als loon 5 gulden per uur. Nadat hij 27 jaar op de werf had gewerkt, werd hij afgekeurd. In zijn vrije tijd was hij al als schilder/behanger bezig, hetgeen hij na zijn afkeuring 30 jaar in Stevensweert en gehuchten heeft uitgeoefend. Vele huizen heeft hij van een nieuw verflaagje voorzien, zowel binnen als buiten. Voor behangen en witten draaide hij zijn hand ook niet om.  Al met al een druk baasje, die duidelijk het werken niet schuwde en alles aanpakte wat hij tegenkwam.

Tijdens het gesprek heeft hij geregeld binnenpretjes. Niet alle verhalen zijn geschikt om aan het papier te worden toevertrouwd. “Mer ’t is waal 100% waor!”, zou hij enkele keren uitroepen en hij wees daarbij met zijn vinger naar zijn hoofd om aan te geven dat zijn geheugen hem daarbij niet in de steek liet.
We leiden ons gesprek op zijn hobby: klokken. Bij binnenkomst vooraan links een kamer, die in zijn geheel is ingericht als hobby (klokken)kamer.

Hier liggen rond een Mariabeeld op en in kasten de onderdelen en hangen enkele klokken ter controle, in een staander geklemd, opgewonden hun werk te doen.  Hij koopt klokken maar hij repareert ook klokken die hem door bekenden worden aangereikt. Ten behoeve van een eventuele reparatie kan hij uit zijn vele onderdelen putten. Op plekken waar men geen klok zou verwachten, hangen en staan klokken in verschillende afmetingen en uit diverse stijlperioden (van een Friese staartklok tot een Franse schoorsteengarnituur, voorstellende de “herfst”). Met al die klokken in huis moet Wiel wel bij de tijd zijn en met de tijd meeleven.

Schutterscompagnie (voorheen schutterij)  “St. Rochus” is zijn trots. Eind jaren twintig van de vorige eeuw werd de trotse schutterij minder actief en ging zelfs in ruste.
Na WO II kwam toch het verlangen de schutterij her op te richten. In 1946 volgde de heroprichting bij Sevriens aan de brök. Commandant werd Mathieu Coolen die belast werd met het geven van instructies op het gebied van exercitie, houding en marcheren.



                                                                                        Foto van de oprichting in 1946.

Eerste rij zittend v.l.n.r. Harie van Wandelen, Sjang (Jan) van Ool, iemand van de bond,
Keizer Frans (schutterij Echt), Pierre van de Berg (eerste koning) Wiel Stassen,
Martin Sevriens, Sef Leusen, Tom Cloosen.
Eerste rij staand v.l.n.r. Tjeu Coolen (commandant), Wiel Cuijpers, Albert van de Berg, Piet Bottie,
Toon Graus (de smid), Toon Sevriens, Pierre Rutten, Pierre Stams, Sjaak Jansen,
Sjaak van Ool, Theo Slijpen,  Golls (maker van de plaketten), Pierre Welters,
Mathieu Seegers,Thei Niessen, Herman Coenen, Edmond Slijpen, Jan Graus,
Mathieu Bovendeerd, Jo van Ool, Baer Brentjens, Baer Cloosen, Piet van Helden.
Laatste rij staand v.l.n.r. de twee gebroeders Seegers, Graat Stams, Wullem Coolen, Hub Coenen.


Harie Brentjens, die ook nog dienst had gedaan in de oude schutterij (1896), bracht de mannen enige schietvaardigheid bij. Er was ook een tambour-maître nodig. Dit werd Wiel Cuijpers.
Op de vraag hoe hij dit werd, volgt de volgende anecdote.  Wiel ging vaak buurten bij tante Claar van Ool. Op een zekere avond zegt Sjang (Jan) van Ool tegen hem: “Wiel, kóm mèt nao de brök. We moeten een tambour-maître hebben en jij bent er de geschiktste persoon voor”. Wiel was toen 21 jaar. Ze stelden hem als beloning een stuk koek in het vooruitzicht.

Wat het tambour-maître (of tamboer-majoor) zijn inhield wist Wiel niet. Hij heeft het allemaal zelf moeten leren. Een tambour-maître is iemand die bijvoorbeeld voor de drumband loopt.
Met een grote stok met een bol aan het eind geeft hij door middel van tekens aan wat er dient te gebeuren.
Dit kan betrekking hebben op de muziek of op de marsorde (exercitie).
Omdat hij voorop loopt, en met zijn stok de aandacht trekt, is de tambour-maître doorgaans het aangezicht van het muziekkorps. De stok wordt voor de show soms meters hoog de lucht ingegooid, hetgeen Wiel ook beheerste en regelmatig tijdens de mars liet zien. Bovenaan de stok zit als versiering een grote kwast, “eine poes”. “Zoë bèn ich aan miene bienaam poesem gekóme”, aldus Wiel.
Ter illustratie haalde hij zijn stok. Na opening van het foudraal kwam een mooie zwarte stok tevoorschijn. Aan de onderkant een dikke bol van klatergoud. Wiel kreeg deze stok van decaan J.L. van Hasselt. Het is een curieus verhaal hoe hij aan deze stok is gekomen. Tijdens zijn 25-jarig lidmaatschap bij de schutterij, merkte de toenmalige burgemeester Kelleners tijdens zijn toespraak op dat Wiel zilver heeft gekregen maar goud had verdiend. Van Hasselt, die dit hoorde, gaf Wiel opdracht om bij Papen in Echt, een stok te halen met een bol van klatergoud! De oud-Limburgse Schuttersfederatie verleende hem op 24 augustus 1996 de eremedaille in goud (met kroontje) als blijk van waardering voor zijn 50-jarig lidmaatschap en 50 jaar verdienstelijk lid.
De schietboom stond opgesteld achter de achtergevel van Sevriens.
De oprichters vonden dat de schutterij het eerste jaar al een schutterskoning moest hebben. Het werd meteen groots aangepakt. Er werd een koningsschieten (1947) georganiseerd en Pierre v.d. Berg wist de vogel af te schieten. Hij mocht zich de eerste schutterskoning noemen. In 1948 werd hij als schutterskoning opgevolgd door Wiel Cuijpers. Op de hierna afgebeelde foto zien we hem met het koningszilver en de vogel. Het koningsschildje en de vogel werden  vervaardigd door Golls, wonende op het Eiland. Zijn zilveren koningsschildje siert nu nog het geheel van koningsschildjes, die de nieuwe koning omgehangen krijgt.

Bij de heroprichting werd een artikel opgenomen dat alleen mensen van het Eiland lid mochten worden van de schutterij. Dit artikel werd in 1964 door de toenmalige nieuwe voorzitter Tjeu Coolen uit het reglement geschrapt en sindsdien mochten ook Stevensweertenaren die  niet op het Eiland woonden lid worden van de schutterij.

                  1948: een trotse Wiel als schutterskoning

De grens om lid te mogen worden, lag bij kruis Halfweg. Dit verklaart dan ook dat Baer Cloosen en zoon Tom en Pierre Rutten lid konden worden van de schutterij. Pit Brentjes was de eerste Stevensweertenaar, die begin zeventiger jaren van de vorige eeuw, lid werd van de schutterij.
Bij Sevriens werd ook de buks (schuttersgeweer) bewaard, echter niet op een geschikte plaats: namelijk in de koestal. Gedurende de winter vormde zich nog al wat roest op de buks. De schutterij had nog geen “buksemeister” en er was nog niets om “buksen” op een verantwoorde manier te beschermen tegen roestvorming. Voordat de buks weer gebruikt kon gaan worden aan het begin van het schuttersseizoen, was het een hele klus om de buks roestvrij en daarmee schietklaar te krijgen.

Het eerste schuttersfeest, dat gehouden werd in 1947, heeft de vereniging een financiële oppepper gegeven. Het geld (vele papieren guldens) lag voor het oprapen en kon bij wijze van spreken met de wasmand van het veld gedragen worden, aldus Wiel.


                                                            Opgesteld na het eerste schuttersfeest
v.l.n.r. Wiel Cuijpers, trommelaar Tom Cloosen, zijn vader Baer Cloosen,
Hub Coenen met vlag, pastoor Peters (met hoge hoed), “keizer” Frans (schutterij St. Jozef Echt),
Wiel Stassen (vz), Jozef Leusen, Baer Brentjens ……..

De eerste trommelaars waren Baer en Tom Cloosen. Op de foto zien we Tom als trommelaar (met zijn neef Jan Tubée) en op de foto daarnaast zien we Wiel met Sjiërke (Gerard) Dekkers.



              

       Wiel Cuijpers met Sjiërke (Gérard)                                                        1946: Tom Cloosen (8 jaar) met een
         Dekkers                                                                                                         nieuwsgierige Jan Tubée (9 jaar)                                                         
Behalve dat Baer en Tom Cloosen lid waren van de schutterij, waren zij ook lid van de harmonie die nagenoeg gelijktijdig werd opgericht. Baer Cloosen speelde ongeveer een jaar of drie bij de schutterij. Rond 1950 kreeg de schutterij een fluiterskorps, dat echter na een paar jaren ter ziele ging. De groep trommelaars werd al gauw uitgebreid met Wiel Jonk, Pierre Seegers en Jack Vos. In 1957 traden Henk Bongers en Jan Engelen toe tot de trommelaars. Oudere leden leerden de nieuwe leden het trommelen. Het trommelkorps groeide gestaag en in 1958 beschikte de schutterij over een heuse grote drumband. Op concours gaan hoorde er natuurlijk ook bij. Hij wist zich nog goed een deelname aan een concours te herinneren. Het waren in die tijd wilde concoursen. Er moest een staande mars gespeeld worden. Een van de juryleden wilde de naam van het te spelen werk vernemen. Een naam was niet bekend, maar Wiel had de tegenwoordigheid van geest om ter plekke een naam te bedenken en met een stalen gezicht noemde hij het: de  fantasiemars nr. 1! Zijn ogen twinkelen er nu nog bij. Je kon namelijk spelen wat je wilde, het was tenslotte een fantasiemars!
Wiel was een verenigingsman in hart en nieren. Dat bespeurden de jongens van de drumband. Het waren zijn jongens; hij trakteerde ze altijd op elk schuttersfeest. Zo droeg hij toe bij aan het saamhorigheidsgevoel van de drumband.
Een keer per jaar kwam de gemeenschap Eiland in café Sevriens bijeen om samen te genieten van een etentje. Ieder moest zelf zijn eigen bord en zijn eigen bestek meenemen en na afloop ging het ook vies mee naar huis. Het eten bestond uit soep, aardappelen met groenten (spruiten zo groot als kool) en een toetje. Soms ook stamppot. Maar altijd …… een halve meter braadworst!
Wiel gaat er nog steeds prat op dat hij de Stevensweertenaren het dansen heeft geleerd. Zijn sterkte was de swing, terwijl zijn broer Piet bekwamer was in de vele stijldansen. Met veel humor vertelt hij over de lessen. Een keer snauwde hij een vrouw toe: “Geer danst mèt stief bein, woea zitte euch knieë?” Hoe die dansles verder verliep, demonstreert hij ter plekke in de kamer.
Rond de kapel werd er ook vaak gevoetbald. Ed Slijpen en Tjeu Bovendeerdt (beiden in de gemeenteraad en niet elkaars vrienden) namen het buiten de raadsvergaderingen ook vaak tegen elkaar op …. met voetballen. Bij één van die ontmoetingen vloog de voetbal over en weer en op een gegeven moment schopte Ed zijn klomp uit, die met een rot vaart door het raam van de kapel verdween, met alle gevolgen van dien.
De eerder genoemde Sjang van Ool knipte en schoor de mannen aan huis terwijl Jacob (Kuëb) Richter, hij stond bekend als ’t kepperke, een kapperszaak had aan de Molenstraat Zuid. Sjang van Ool rekende echter minder dan ’t kepperke, hetgeen natuurlijk kwaad bloed zette.
Bij Van Ool op ‘t Eiland landde eens een voddenman (eine fòddeleboer) uit Roermond en vroeg aan tante Claar (moeder van o.a. Sjang, Sjaek en Harie (Pa) van Ool) of hij de volle zak met vodden bij haar mocht achterlaten om hem later weer op te komen halen. Tante Claar vond dit goed en vroeg aan haar of zij ook vodden had. Claar antwoordde van niet. Daarop vervolgde de voddenboer zijn weg nao het dörp Staevenswaert. Later op de dag keerde hij vanuit Stevensweert met twee volle zakken vodden bij Claar terug om zijn eerste zak op te halen. “Er is niemand, die mij te grazen kan nemen (op zijn Roermonds: bie de klote) kan nemen,” zei hij tegen Claar toen hij naar zijn daar achtergelaten zak vroeg. Echter de zak was spoorloos verdwenen. Sjaek van Ool had hem leeg gemaakt en de Roermondenaar kon zijn eigen vodden terugkopen.
Om het waarheidsgehalte op te krikken bevestigt Wiel nogmaals: “Det is 100% waor! Ech waor gebuuërd”.
In ons gesprek komt ook de Brandt aan de orde. Op het plein stond vooraan links op de hoek het witte gekalkte huis van Dekkers. Het was geen café, maar deed wel als zodanig dienst tijdens de kermis op de Brandt. Zij kochten het bier in en verkochten het in de woonkamer, die als “café” was ingericht, aan de kermisvierders. De kermis vond in de herfst plaats, na de kermis in Stevensweert, die op de eerste zondag na de derde september werd gehouden.
Ondeugend is ook het verhaal toen hij als bruidegom samen met zijn bruid Bertha Moorthaemer-Wiërs tijdens de Boerenbroelof op het Eiland in de (on)echt werd verbonden.
Zijdelings komt ook op het smokkelen ter sprake. Er werd door enkele inwoners van Stevensweert en gehuchten gesmokkeld, met name boter. Kommies Van der Lest (nu Wilhelminalaan 44) was ermee belast de smokkelwaar op te sporen en in beslag te nemen. Het is voorgekomen dat de gehele in beslag genomen smokkelwaar ’s avonds uit zijn garage weer werd ontvreemd.

Smeden op het Eiland waren Laumen en Toon Graus. Toon was een rijkshoefsmid. In die hoedanigheid behaalde hij vele diploma’s. Hij was een specialist in het beslaan van paarden. Hij is zelfs kampioen van Nederland geweest! Willem Peters van Zwaantjeshof kwam met zijn paarden naar hem om ze te laten beslaan. Peters was o.a. met zijn paard “Nico van Echt” succesvol. Met dit paard werd hij in showwedstrijden Nederlands kampioen.
Bij schoenmaker Engelen heeft hij als puber geholpen. Engelen maakte nieuwe en “zondagse” schoenen. Wiel heeft vaak leer, dat lang in het water gelegen had, met een hamer bewerkt totdat het zo hard als staal geworden was en dat daarna dienst ging doen als zool.

De eerste buurman (naober) was Hendriks. Hendriks had taxi en een winkel in - zoals het toen heette - koloniale waren.
Uit alles blijkt zijn liefde voor Stevensweert en met name voor het Eiland. Met de woorden: “Ich haoj ’t nog allemaol bie!” wordt er een punt gezet achter ons gesprek. Er werd niet zozeer ingegaan op de afzonderlijke families, die er woonden, maar hij vertelde voornamelijk over het wel en wee in deze gemeenschap. Wij danken Wiel voor het gezellige gesprek en zijn hartelijke ontvangst.
Onze dank ook aan Tom Cloosen en Henk Bongers voor het beschikbaar stellen van enkele foto’s.
Toen we op weg naar huis reden en het gesprek evalueerden, realiseerden wij ons dat er ondanks de vele klokken, er maar één had geslagen!
                                                                                                           
      W. Tubée
      H. Richter