2012

WATERSNOODRAMP 1926.

H.G.M. Rutten

Op 1 februari was het zestig jaar geleden dat het westen van ons land (Zeeland, de Zuid-Hollandse eilanden en delen van West-Brabant) getroffen werd door een watersnoodramp die aan 1836 mensen het leven kostte en honderdduizend mensen verloren hun huis en bezittingen. Deze ramp werd uitgebreid herdacht.


De overstromingen van 1993 en 1995 liggen nog vers in het geheugen. Terugdenken aan de watersnoodramp van 1926 wordt al moeilijker en is slechts aan de sterken in leeftijd onder ons gegund.

In het godsdienstig en staatkundig dagblad DE TIJD, gevestigd in Amsterdam, met een verschijningsperiode van 1895 tot 1959, berichtte op dinsdag 16 februari 1926 een correspondent over de watersnoodramp  met als ondertitel “Rondom de watersnood”. De indrukken van de correspondent omvatte: Stevensweert, oude veste aan de Maas – Wat de veerman vertelt – De vrees voor het Julianakanaal.

Stevensweert, oude veste aan de Maas.
Hildebrand (1) vertelt ergens, dat er geen menschen ouder worden dan schippers en schoolmeesters. “De schoolmeesters van de onschuldige aassempies van de kinderen, en de schippers van weer en wind” (2). Hildebrand was een wijs en verstandig man, en kan er iets van weten. ’t Zal dus wel waar zijn. Maar dan hebben in Stevensweert de menschen bij al het meewarige en het zielige en het pijnlijk en het beroerde, dat ze doorleefden, toch het voordeeltje hadden van een extra gezondheidskuur. Als de schippers zo oud worden van weer en wind, waarom zouden de elementen, die de Stevensweertenaars acht dagen lang “in weer en wind” zetten, ook hun niet een jaartje extra erbij geven? Want duchtig en geweldig moet het gespookt hebben hier in dit plaatsje van ’n honderd of twaalf zielen. Met wat een duivelsche kracht moeten de tormenten (3) hier hun woede hebben gekoeld. Voelden ze zich sterk, nu om deze héél oude vesting uit den Spaanschen tijd de wallen zijn gesloopt, de grachten gevuld, en de “Maaspoort” en de “Veldpoort” zijn verdwenen? Wilde de Maas zich wreken nu, en goed wreken, nu het oude Stevensweert ontmanteld is en in tegenstelling met de jaren van voorheen, daar open en bloot ligt? Wilde zij de schade inhalen van vroeger jaren en vroeger eeuwen, toen een hechte schuts van wallen, hoog en breed, de menschen daar binnenin niet alleen tegen de vijanden met het zwaard en het kroot, maar ook tegen háár, beveiligde en dezen er konden leven als in Abrahams schoot? Zij, de rivier, heeft het zich niet tot gewoonte gemaakt rekenschap te geven van hare daden, ook al zijn ze snood en brutaal en vreeselijk. Ze gaat haar gang, niet te achterhalen in hare bedoelingen en niet te volgen in hare plannen. De ééne maal, als de zon hoog staat en het landschap brandt  onder de verzengende hitte, is ze ’n sloot gelijk, een ellendige beek, en ’n sarcastische parodie op de dichtregelen van het beroemde Limburgsche lied. ’n Anderen keer, in lente en herfst, ziet ge haar als den statigen stroom, een oogenlust, een groenig-zilveren draad, zich slingerend door het land, ’n water, waarin, zooals liet zich bruisend ginds over den strekdam heenwerpt, de melodie te hooren is, de schoone, diepzinnige zang van het Domburgsche voorjaars-strand….. en ’n derde maal komt ze aanbonken en aanrennen en aanstormen en loeit en brult ze, dat de bewoners der oeverdorpen de schrik om het hart slaat; neemt ze op allergeweldigste wijze bezit van het terrein rondom hare bedding, en nestelt er zich, tot het haar zal believen weer heen te gaan. Zóó heeft Stevensweert de Maas gekend in de weken, die achter ons liggen.

De veerman vertelt.
Luister eens wat de veerman vertelt, die daar het veer bedient van deze zijde naar den anderen kant van der rivier. Hij is van en oud veerschippersgeslacht. Z’n vader en z’n grootvader deden het werk vóór hem. Voor kwade partijen heeft de man hier al gestaan, maar zóó, als ’t nu was, nooit. Z’n vader vertelde hem vaak van ’t jaar ’80 , ’n heel kwaad en ’n heel erg jaar, maar het water stond lang niet zoo hoog als nu en de schade was op geen parten na die van thans. In 8 dagen en nachten is de man niet uit de kleeren geweest, er viel zoo veel en zoo aanhoudend te werken en steeds weer moest erop uit getrokken worden. Met den burgemeester (4) en ’n jongen was hij op Nieuwjaarsavond met z’n veerboot over de woeste barre watervlakte ter kinderredding getogen: met 22 kindertjes, waaronder één van 2 maanden, kwam de boot terug. Overal op de zolders hadden de menschen de wijk genomen, zonder vuur en zonder licht. Op één zolder zaten 46 menschen opgehoopt en samengehurkt! Zoo vertelt de man maar verder. En zijn kleine landbouwers, die een paar karren hooi en nagras, en eenigen anderen voorraad binnen hadden, het hooi en het gras ter afleveering verkocht om er met nieuwjaar hun rekeninkjes en hun pacht mee te betalen, het is nu weg, bedorven, de rekeninkjes blijven onbetaald.
“Zulke menschen, zegt ie, zijn diep te beklagen, meneer”. De post heeft de veerman geregeld per boot naar Echt gebracht en vandaar ook weer voor ’t dorp meegevoerd. En hij vertelt maar verder, van ’n boerenfamilie, goed gesitueerd, die ginds diep in het water zat en zou worden afgehaald, om veiliger te worden opgeborgen. Maar ze hadden weinig lust, wilden niet weg van hun vee, eerst zou dat moeten gered zijn. Na veel geredeneer en terwijl de brullende en steeds zwellende Maas kracht bijzette aan de woorden der redder, stapte de familie eindelijk in en ging mee. Onderweg kratste de boer, uitstekend bedoeld, ’n paar blauwe zilverbons (5) uit zijn portefeuille, maar de mannen dankten. ‘t ging niet om geld, maar om menschenlevens. En zoo ging het reddingswerk maar door, dag na dag, ’n volle week lang. Waarbij de kerels van de Marine prachtige diensten hebben bewezen….. tot eindelijk het water aftrok en de menschen weer vasten grond onder de voeten kregen. Maar wàt ’n grond! Kijk nù nog! En ik laat den veerman bij z’n veer en bij de schoone rivier, die z’n brood is, en ga het dorp in en bezie het met z’n omgeving. Wat heeft hier het tempeest ontzaglijk huisgehouden! Op de wegen en in de boerenwoningen en stallen vindt men nog allerwege de versche sporen. Zie daar de omgeving der brug over de oude Maas. De grintweg is opengeslagen, de afheiningen liggen tegen de wegglooiing.
Er zijn gaten van meer dan ’n meter diep en ’n meter of tien lang. ’t Is of de oorlog hier gewoed heeft en duizenden granaten de stelling “stormrijp”  hebben geschoten. Weerszijden van den weg liggen op de akkers de kiezel en de grint overal verspreid! ’n Eindje verder, aan dat kleine duikertje (6), gaten van wel drie meter diep! Op den weg staat hier en daar nog ’t water en den eenden pletsen en plassen en ploeteren er doorheen. Zwermen uitgehongerde bonte kraaien vliegen als gieren-kolonies om het slagveld en verzadigen zich aan de rottende bieten en de bedorven aardappelen. Aardappelen vooral zijn er veel verloren gegaan. Men ziet ze op vele punten over den doordrenkten bodem liggen, verspreid, ordeloos, aan hun lot overgelaten. Op de velden en akkers hebben zich centenaars zand opgehoopt en de en de goede klei is er afgetrokken, afgescheurd ….  Want dit is juist het kritieke, dat de Maas zoo bruusk en zoo nijdig snokte en rukte en trok, die hééle week lang. Snokte en rukte als een waakhond aan z’n ketting, en telkens weer opnieuw, zoodat de hechtste kleilaag méé moest, eràf, en een berg zand erop werd neergeplakt. Die stroom, die aanhoudende forsche en norsche stroom, die heeft het gedaan. ’n Overstrooming van kalm water is niets in vergelijking met deze, die de kracht had van ’n Samson (7). Die de boomen wegsleurde, die de heggen en plantsoenen neersmakte, die de electrische kabels ophaalde uit hun onderaardsche stellingen, die palen neerboog en scheeftrok, die de fundeeringen der huizen blootlegde en wegvrat, zoodat er gaten bleven van ’n meter diep, die de ruiten vernielde en de deuren verbrak, die van de tuinen ’n woestenij maakte.
O, die stroom, die als een brandende oceaan het kleine Stevensweert teisterde, heeft een ontzaglijk debet achtergelaten. Een debet , te ernstiger en te leelijker, omdat heel wat kleinere menschen de slachtoffers zijn.


De vrees voor het Julianakanaal.
Men is hier in Stevensweert en in meerdere andere dorpen der omgeving allesbehalve gerust op wat de toekomst brengen zal, als het nieuwe kanaal, het Julianakanaal (8), in gebruik zal zijn genomen. Dat kanaal, nu in aanleg, loopt parallel met de Maas, ginds achter de oude Maas. Een heele rij plaatsen van Maastricht tot Maasbracht, komt straks te liggen tusschen dit kanaal met z’n hooge dijken en de Maas. Nú, als de nood er is en de Maas zich verbreedt tot een zee van water, kan het tenminste nog een uitweg vinden. Maar dan? Als de kanaaldijk het zal tegenhouden? “Dan kunnen wij hier wel opdoeken”, zei er een, ”want dan gaan we er diep onder”. Inderdaad, bij streekproeven onder de menschen blijkt algemeen een groote vrees tegen den tijd dat het Julianakanaal zal zijn voltooid. Ook de veerman gaf daaraan uiting, en zo zei hij, worden de Maasdijken niet flink verhoogd, dan zullen we nog eenmaal ‘n watersnood krijgen, waarbij die van 1926 kinderspel is”. Het kan zijn nut hebben deze zienswijze te dezer  te vertolken. Want berust de vrees der Stevensweertenaars op deugdelijke gronden, dan zullen afdoende maatregelen niet achterwege kunnen blijven. In vorige brieven werd reeds uiteengezet, hoe in het dal van de Maas een breede strook landbouwwelvaart zich ontwikkeld heeft. Hoe hier op een behoorlijken dankbaren bodem ’n boerenbevolking in noeste vlijt werkt voor het levensonderhoud, hoe hier ’n volk woont oer-Limburgsch en van het echte, oude, gulle ras, ’n volk dat met eerbied opziet naar het Kruis, dat vorige geslachten bij honderdtallen langs z’n wegen plantten, een volk, dat niet mag vergaan. Aan bevoegde autoriteiten zij het overgelaten te overwegen of de vrees dezer menschen ten opzichte van het Julianakanaal gegrond is en wat er dient te geschieden om geruststelling re brengen, waar nu onrust heerscht.

J.H.M. Richter

Bron: DE TIJD, godsdienstig-staatkundig dagblad, 16-2-1926, jaargang 81, verschijningsperiode 1895-1959.

Voetnoten:

(1) Hildebrand is pseudoniem voor Nicolaas Beets, (1814-1903) Nederlands auteur, dichter, predikant en hoogleraar, schrijver van de “Camera Obscura” (1839) , een verzameling verhalen en beschouwingen.

(2) Uit de “Camera Obscura” fragment uit De veerschipper: ‘Uithouën?’ zegt de schipper: ‘de jufvrouw mot weten dat er geen menschen ouër worden dan schippers en schoolmeesters. De schoolmeesters van de onschuldige aassempies van de kinderen, en de schippers van weer en wind”.
Aassempies (klemtoon op de eerste lettergreep) is afgeleid van asem, adem. Het is ontstaan onder invloed van wasem; doorwaessemt, aengeaessemt. Gebruikt in de dagelijkse omgangs- taal en met name in het “plat”, het dialect. Vandaar ook aassempies in de (spreek)taal van de visser uit De Veerschipper.

(3) het woord tormenten kent vele betekenissen:
Hier: hevige rukwind, stormwind, noodweer (op zee).
Verder: het gekweld-zijn naar lichaam of naar geest; (hevig) lijden, (hevige) pijn of kwelling.
pijniging, kwelling, foltering, marteling van het lichaam of den geest.
oorzaak van kwelling, smart of lijden; kruis, plaag.

(4) W.M.A. Galiart, burgemeester van Stevensweert van 1900-1927. Hij werd opgevolgd door
P.J.H. Minkenberg, burgemeester van Stevensweert van 1927-1941 en van Ohé en Laak van 1931-1941. Na WO II burgemeester van Stevensweert en Ohé en Laak tot 1947.

(5) wettig papieren betaalmiddel; wordt ter betaling aangenomen door de Nederlandsche Bank en aan alle Rijkskantoren. Inwisselbaar in zilver na aankondiging. Uitgegeven door het Ministerie van Financiën ter aanvulling van pasmunt in tijden van schaarste van zilver. Waarde van 1 gld, 2½ gld, 5 gld.
(6) kokervormige constructie gelegen in een weg of toegangsdam, die is bedoeld om wateren met elkaar te verbinden. Gemaakt van beton of (plaat)staal. In het verleden werden ook gemetselde duikers gemaakt. Hout was vroeger ook een veel gebruikt materiaal.

(7) Samson of Simson, een bijbelse figuur met een enorme fysieke kracht. Doodde o.a. een leeuw en na de moord op zijn vrouw sloeg hij duizend Filistijnen dood met een ezelskaak. Zijn kracht zat in het hoofdhaar. Aan de Filistijnse Delila vertelde hij dit geheim. Hij verloor zijn kracht toen Delila zijn zeven haarlokken liet afscheren, waarna Simson door de Filistijnen werd overmeesterd. Zijn ogen werden uitgestoken en hij werd naar Gaza gebracht om een molen te draaien.

(8) Het Julianakanaal begint ten noorden van Maastricht als aftakking van de Maas en eindigt ongeveer 36 kilometer verder bij Maasbracht, waar het water weer terug de Maas instroomt. Plannen voor het graven van het Julianakanaal waren er al in 1908. Toch duurde het nog tot 1921 voor deze plannen werden goedgekeurd. Op 16-jarige leeftijd kwam prinses Juliana op 22 oktober 1925 naar Limmel om symbolisch de eerste schop in de grond te steken. Het kanaal was gereed in 1934, maar werd officieel geopend op 16 september 1935.



Watersnoodramp Stevensweert in 1926. Uitzicht vanaf de wal richting Nieuwendijk met het in 1914 gebouwde woonhuis van Mathieu van Riet (uit het boek “Stevensweert en Ohé en Laak van 1900 tot nu” door H.G.M. Rutten, 1993).