2006

KLOMPENMAKERIJEN IN STEVENSWEERT

J.H.M. Richter en W. Tubée

Reeds in de vroege oudheid werden klompen gedragen. Meestal in de vorm van een houten zool met een leren bovenstuk. Dit houten schoeisel omsloot bijna de gehele voet en werd met name door de boerenbevolking gedragen. In het buitenland wordt Nederland naast de tulp en de molen steevast geassocieerd met de klomp. Nederland is dan ook de bakermat van het klompenmakersambacht. De oudste klomp van Nederland is te zien in het Schielandshuis in Rotterdam en stamt uit de dertiende eeuw.


Zo ver gaan wij in dit artikel niet terug en blijven in deze tijd, een tijd die toch alweer lang vervlogen is.

Op de eerste donderdagmiddag van het nieuwe jaar 2007 togen wij naar het Zorgcentrum “de Eghte” in Echt. We hadden daar een afspraak met de heer Smeets. Op hun kamer – 5 hoog - met een prachtig uitzicht richting St. Joost en Maasbracht, werden we hartelijk ontvangen door Harie en Maria Smeets-Perriëns.

De aanleiding van dit bezoek lag in gesprekken die hij eerder had gehad met Wiel Tubée. Wat hij te vertellen had was best interessant. Dus trokken we op die bewuste donderdagmiddag
naar Echt. Het gesprek kwam aan de hand van foto’s op zijn vroegere werk. Behalve dat hij een boerenbedrijf moest runnen met landerijen o.a. “op Contelmo”, bestond het werk van Harie Smeets (Aasterberg – 1915) ook uit het transport van gezaagd hout en boomstammen.
Dit werk deed zijn vader ook en als achttienjarige jongen en enigste zoon trok hij met zijn vader mee om later dit werk van hem over te nemen. Hij vervoerde boomstammen voor boeren, rijkswaterstaat en gemeenten. Nadat de bomen van hun takken waren ontdaan, transporteerde Harie Smeets met de mallejan (afb. 1) de boomstammen van de plaats van de kap naar de zagerijen die dit hout hadden opgekocht, zoals de zagerijen in Swalmen, Roermond, Roosteren(1) en Sittard.
In de gang naar hun zitkamer hangt de prachtige Bergsche haam met sierriem met koperen beslag en de schelriem met bellen. De kwasten langszij zijn er later aan toegevoegd.
Getuige een koperen schildje in het midden van de haam werd deze vervaardigd door Jos. Bell zadelmakerij te Maasbracht. Dit schildje wordt geflankeerd door twee andere en oudere koperen schildjes, waarop te  lezen staat: Joh. Smeets Aasterberg Echt. Na ooit verkocht te zijn, werd deze haam door de familie Smeets weer teruggekocht.
De boomstammen werden door middel van een hefboomtechniek onder de mallejan met kettingen vastgesjord. Om zoveel mogelijk hout te vervoeren nam Harie Smeets vaak nog een extra een kar mee, welke tussen de paarden en de mallejan nog een plekje vond. Harie Smeets maakte lange dagen, van ’s morgens half zes tot ’s avonds half zes. Eén dag het opladen van het hout (bijv. in Beegden, Born, Susteren) en ’s anderendaags het transport naar bijvoorbeeld Swalmen.
Hij werd per m3 uitbetaald. Het vervoer van een m3 hout kostte ongeveer ƒ 2,50. In een boom zat ca. 3,5 m3. Omgerekend verdiende hij nog geen ƒ 10,00 per twee dagen, maar dankzij een retourvracht kon hij dit bedrag verhogen. De onderstammen gingen naar Duitsland voor fineer en de toppen naar Swalmen voor bijv. fruitkisten, sigarenkistjes e.d. Hout werd ook naar het station van Echt vervoerd voor verder transport naar Eindhoven voor de fabricage van o.a. lucifers. In zijn hond Prins, een Belgische herder, vond hij een trouwe metgezel, terwijl schoolkinderen graag een eindje meereden.

Zijn werkgevers waren behalve boeren, rijkswaterstaat en gemeenten, ook timmerlui en klompenmakers. Dit bracht het gesprek dus ook vanzelfsprekend op Stevensweert, want hier waren een aantal klompenmakers, o.a. Tjeu Vinken, Sef Jeurissen en Kees Cuypers. Harie Smeets verzorgde vooral het transport van boomstammen voor Tjeu Vinken. Tjeu Vinken had zijn klompenmakerij naast zijn ouderlijk huis aan de Singelstraat Zuid naast de schuur van Sangers.
Het handmatig fabriceren van klompen was zwaar werk. Vandaar dat men ging investeren in machines. Zo ook Tjeu Vinken.  Temidden van het stro en de hooibalen stonden een drietal machines opgesteld. Het model van een klomp welke aan één kant van de machine was vastgezet, werd overgebracht op een stuk hout ernaast. De overige bewerkingen gebeurden ook machinaal. Op een gegeven moment brak er in 1933 brand uit. De wind wakkerde het vuur aan. Een zware balk raakte door het vuur zo aangetast dat hij doorbrandde, naar beneden viel en op de machines terecht kwam. De brand verwoestte o.a. de schuur en het woonhuis van Vinken. De brand was zo intens dat men aan de overzijde van de straat grote vellen verfschilfers van de deuren kon trekken, aldus Piet van Riet. Tjeu Vinken bracht na de brand zijn klompenmakerij over naar de Nieuwendijk (nu Nieuwendijk 7) waar een stuk land nog niet bebouwd was.  
Als Tjeu Vinken een partij hout gekocht had (soms ook na een tip van Harie Smeets) in o.a. Herkenbosch, Vlodrop of Susteren, trok hij daar met de knechten naar toe. Zijn broer Sef vergezelde hem daar vaak bij. Ter plaatse hakten zij de boom om en zaagden de takken eraf. Vastgeketend onder de mallejan ging het richting Stevensweert. De boomstammen (voornamelijk populierenhout) werden naast de straat opgestapeld.
Midden op de straat werd een boomstam op houten onderblokken gelegd en vervolgens in klompgrote stukken gezaagd (afb. 3), al naargelang ze voor kinderen of volwassenen bestemd waren; lagere schoolkinderen hadden “15” of “16” en  de volwassenen “29” of meer.
Tjeu Vinken had de grootste klompenmakerij in Stevensweert. Het was een kleine klompenindustrie. Zijn klompen vonden niet alleen afzet in eigen dorp en omgeving maar vonden ook hun weg naar Holland. Het was zelfs zo’n bedrijvigheid dat hij vier knechten in dienst had o.a. Nölke Smeets en Willem Smeets. Ook zijn broer Sef vond er werk, evenals Piet van Riet. De laatste vertelde dat voor de oorlog een klomp 45 cent kostte en dat in de oorlog de klompen een flink stuk duurder werden.

Tijdens de wintermaanden werden door meerdere timmerlieden klompen gemaakt, wat door Piet van Riet en mevrouw Christien Hoek-Cuypers (1917) beaamd werd. Haar vader Kees Cuypers was ’s zomers timmerman en ’s winters klompenmaker, welk vak hij geleerd had in de Klompenmakerij Konings in de voorstad St. Jacob te Roermond. Kees was oom van Tjeu Vinken en hij leerde Tjeu het maken van klompen.

De vader van Kees Cuypers woonde in de Mandenmakerstraat 8, waar hij ca. 20 jaar zijn beroep uitoefende. In deze straat werd Kees geboren. Naast het timmerbedrijf in de zomer en een klompenmakerij in de wintermaanden was er in de Mandenmakerstraat ook nog een rokerij waar de boeren uit Stevensweert en Ohé en Laak hun hammen lieten roken. De benodigde houtspaanders lagen er vanzelfsprekend voor het oprapen. Met enige weemoed praat mevrouw Hoek-Cuypers over deze tijd. Jammer dat het allemaal afgebroken is. Stevensweert zou dan nog iets authentieks gehad hebben.
Het gezin van Kees Cuypers ging wonen in de Singelstraat Oost 4. Tegenover hun huis lag een koestal. Op de “spieker” werden duiven gehouden. In de zomermaanden werd in de schuur getimmerd terwijl er ’s winters klompen werden gemaakt. Aangezien Kees Cuypers alleen in de wintermaanden klompen maakte, had hij niet veel hout nodig. Af en toe kocht hij het benodigde hout o.a. bij Tjeu Vinken en bij Sef Jeurissen, die ook het ambacht van klompenmaker uitoefende naast zijn woonhuis aan de Singelstraat Oost 8. Timmerlui die in de wintermaanden klompen maakten, deden dit op de ambachtelijke manier: met de hand.

Dit was zeer arbeidsintensief. De gezaagde blokken moesten vervolgens gekloofd worden. Met een enorme houten hamer werden de twee kloofbeitels verder door het blok gedreven totdat het spleet. Door de helften nog een keer te kloven konden op deze manier vier klompen uit een blok gehaald worden. Het door het kloven verkregen blok werd zodanig met de bijl bewerkt, dat een ruwe klompvorm werd verkregen. Door verder hakken werd de vorm enigszins verfijnd.
Met het snijmes werd door het afsnijden van dunne spanen de definitieve vorm aan de klomp gegeven. Het paar bij elkaar behorende klompen werd gecontroleerd op gelijkvormigheid. Het uitboren van de klomp moest zorgvuldig gebeuren met vlijmscherp gereedschap. Met een wig werden de klompen in de snijbok vastgezet. De lepelboor werd met een wetsteen gescherpt en hiermee werden de twee klompen uitgeboord. Er was veel ervaring nodig om ook de voetvorm links en rechts passend voor de voet te krijgen. Tijdens de bewerking moest de maatgeving af en toe worden gecontroleerd. Een meetlat gaf de juiste voetmaat aan. Met een trekmes werden de klompen verder afgewerkt. Hierna konden ze eventueel nog worden geschuurd en gelakt of van snijfiguurtjes worden voorzien.

Naast de gewone hoge klompen fabriceerde Kees Cuypers ook lage klompjes. Deze werden  zwart geverfd en met bloemmotiefjes uitgestoken. Deze zgn. “trippelkes” of “klepperkes” klepperden zo heerlijk op de stenen vloer van de kerk! Het waren immers de zondagse klompen!

In de oorlogsjaren ontstond er een levendige ruilhandeling. Christien Cuypers, dochter van Kees, trok op een gegeven ogenblik de stoute “klompen” aan, propte de fietstassen vol klompen en fietste door weer en wind naar de boeren in Montfort en Sint Joost (o.a. naar Schrevenhof). De klompen werden geruild tegen boter, vlees en bonnen. Een voorbeeld dat gevolgd werd door Tiny Jeurissen, die eveneens op deze wijze klompen aan de boer bracht voor haar vader. Wij hebben geen honger gekend, dankzij de klompen, aldus mevrouw Hoek-Cuypers.
De reeds eerder genoemde Sef Jeurissen was ook klompenmaker voor den brode. Na de brand van 18 mei 1936, die o.a. ook de schuur en het woonhuis van Thei en Bertha Jeurissen-Stams in de Singelstraat Oost in de as legde. Na de wederopbouw in 1938 werd de klompenmakerij tegen het woonhuis aangebouwd. Hierdoor ontstond de onbebouwde “punt” hoek Singelstraat Oost/Raamstraat. Hier lag het door de gebroeders Jeurissen gekochte en opgestapelde hout te wachten op verdere verwerking (afb. 5). Op de foto zien we rechts Toos Vleeshouwers-Peeters met links van haar Dien, een zgn. “bleekneusje” uit Den Haag, dat in Stevensweert kwam aansterken. Het opgestapelde hout was geliefd speelterrein voor de kinderen.
Getuige een rekening hieronder van 3 maart 1949 aan de Firma Van Pol-Hannen(2) te Maasbracht voor 30 paar geschilderde klompen, waren de gebroeders Sef en Thei Jeurissen ook overgegaan op elektrische machines. De klompenfabriek van de gebroeders was ook aanzienlijk. Zij leverden klompen naar Zuid-Limburg en ver Noord-Brabant in: hoge en lage klompen, maar ook de zgn. “trippen”, die de vorm van een klomp hadden, maar geen houten neus (je zou ze kunnen vergelijken met een houten slipper) en die met riempjes aan de voet werden gehouden.
De gebroeders Jeurissen kregen hun hout o.a. aangevoerd door Heutmekers uit Illikhoven.
Bij de klompenfabriek van Jeurissen werkten o.a. Sef en Thei Smeets.
Uit 31 augustus 1943 stamt de hieronder afgebeelde foto. Op de foto zien we v.l.n.r:
Drees Cuijpers van het Eiland – oom Sef Jeurissen – onbekend - oma Bertha Jeurissen-Stams – opa Thei Jeurissen -  Tiny Nelissen-Jeurissen – Dien uit Den Haag – Jan Jeurissen.
De klompenmakerijen in Stevensweert hielden in het begin van de jaren vijftig van de twintigste eeuw allen op te bestaan.

Tot zover de klompenindustrie in Stevensweert.

Harie Smeets  wist ook nog andere voor Stevensweert interessante zaken te vermelden.

Zo vertelde hij dat hij na de oorlog de kap van de vernielde Roosterse molen met zijn mallejan (nu voorzien van luchtbanden) naar de Hompesche Molen in Stevensweert vervoerde, daar de kap van deze molen zwaar beschadigd was, en dringend een nieuwe behoefde. De Roosterse kap verkeerde nog in goede staat.

Hij vervoerde de kleinere bomen, die in 1962 werden opgebaggerd (een baggervondst die zelfs nationale aandacht kreeg) naar de paters in Lilbosch, die het hout gebruikten voor de restauratie van hun antiek.

Een andere vracht-/houtvervoerder in Stevensweert was Graadje Richter, wonende op het eind van de Rulkenstraat. Hij deed echter vrachten over korte afstand; hout van langs de Maas.

Toen het verkeer op de weg alsmaar drukker werd, nam Adams uit Thorn het vervoer over per trailer.
Na 30 jaar (tot begin jaren zestig van de twintigste eeuw) als houtvervoerder werkzaam te zijn geweest, kreeg het boerenbedrijf nu zijn volle aandacht.
Tot slot vond hij het nog vermeldenswaardig dat hij graag in Stevensweert kwam. Hij kreeg er vaak iets extra’s voor een lekkere pot bier! En zo is het maar net!

Wij danken de heer Harie Smeets en mevrouw Christien Hoek-Cuypers, die ons de nodige informatie voor dit artikel hebben verstrekt. Ook dank aan Piet van Riet.
Tevens zijn wij Harie Smeets, mevrouw Toos Bongers-Vinken en mevrouw Thea Daniels-Nelissen uiterst erkentelijk voor het beschikbaar stellen van de foto’s.

Zij hebben er allen aan bijgedragen dat een stukje vervlogen tijd nu vastligt.

                    
J.H.M. Richter
W. Tubée


(1) Oorspronkelijk werd er op de Roosterse molen meel gemalen. Na de oorlog kwam er op de   
    molen ook een elektrische zagerij.
 
(2) Van Pol was de eerste dirigent van Harmonie “St. Stephanus” uit Stevensweert.