2004

GRAAF LUCKNER : VAN KADET TOT MAARSCHALK

J.H.M. Richter

Les Invalides te Parijs staat erom bekend dat het de laatste rustplaats is van keizer Napoleon Bonaparte. Onder de met bladgoud beklede koepel van de Dom staat de rood marmeren graftombe van de keizer in een extra daarvoor uitgegraven crypte.
Les Invalides is een gebouwencomplex dat ook het Musée de l’Armée, het legermuseum, herbergt.
In dit laatste museum bevindt zich in de galerij van generaals, die een rol hebben gespeeld in het Franse leger, een vitrine gewijd aan generaal Luckner. Ook in de beroemde Arc de Triomphe is zijn naam vereeuwigd.
Schrik niet, het wordt geen reisgids over Parijs en zijn bezienswaardigheden. Het wordt veel meer een ontdekkingstocht naar Stevensweertse sporen in Parijs. In Parijs vindt men namelijk sporen terug van een oud-inwoner van Stevensweert: Johann Nikolaus Luckner.
De heer Har Rutten heeft Luckner in zijn boek “1702-2002: 300 jaar protestantisme in Stevensweert” (1) beknopt beschreven.
 
In dit artikel wil ik u nader kennis laten maken met deze avonturier avant la lettre. En achteraf gezien is hij een van de markantste personen die in Stevensweert gewoond hebben.

In de kleine stad Cham in het Beierse Woud werd op 12 februari 1722 Johann Nikolaus Luckner geboren als zoon van Samuel Luckner. Samuel Luckner was in Cham een geacht en rijk man. Van beroep was hij hophandelaar, bierbrouwer, herbergier. Hij bracht het zelfs tot burgemeester en was bestuurder van de kerk en het ziekenhuis. Het echtpaar Luckner kreeg zes zonen en twee dochters, van wie Johann Nikolaus de op een na jongste was. Zijn vader wilde dat hij ging studeren. Op zeer jonge leeftijd - hij was acht jaar toen zijn vader stierf - werd hij naar het Jezuïtencollege van Straubing en Passau gestuurd. De strenge tucht van de Jezuïten deed hem niet buigen. Hij kreeg al gauw de bijnaam “Wildebras” vanwege zijn weerbarstig karakter. Hij weigerde in de pas te lopen en zich aan de regels te houden.

Toen het Beierse leger soldaten zocht, nam Johann Nikolaus, wellicht gelokt door het geld, in 1737 (vijftien jaar oud!) als kadet dienst in het leger bij een infanterie-regiment. Tussen 1737 en 1739 nam dit regiment in Hongarije deel aan een veldslag tegen de Turken. De Beierse Keurvorst Karl Albrecht had dit regiment uitgeleend aan Keizer Karl VI tegen betaling van 36 gulden per man. Dit was de eerste stap op weg naar een glansrijke militaire carrière. Hij kon niet ontkomen aan bevelen, regels en gehoorzaamheid. De zucht naar roem en avontuur deed hem de militaire discipline verdragen. Nauwelijks was de oorlog in Hongarije voorbij of de Beiers-Oostenrijkse successieoorlog brak uit, de strijd om de Habsburgse troon. Johann Nikolaus Luckner trok met zijn regiment mee naar Bohemen. Hij passeerde daarbij zijn geboortestad Cham, die grotendeels in puin lag. Op 1 mei 1742 werd hij bevorderd tot vaandrig van het regiment en in juli 1744 werd hij op eigen verzoek vrijwilliger in een regiment Husaren. In maart 1745 raakten twee compagnieën van dit Husarenregiment in gevangenschap. Johann Nikolaus Luckner wist te ontkomen naar Regensburg door over de Donau te zwemmen.

In april 1745 kwam er een einde aan deze successieoorlog. Dit betekende echter niet dat hij op zijn lauweren kon gaan rusten. Door geldzorgen geplaagd, de successieoorlog had immers veel geld gekost, werd het plan opgevat om een nieuw te vormen Husarenregiment te verkopen aan een buitenlandse mogendheid.
Veel soldaten deserteerden, onder wie de regimentscommandant. Luckner werd op 15 september 1745 (23 jaar oud!) kapitein-luitenant van het overgebleven regiment met een eigen compagnie. In oktober werd het gerucht bewaarheid. Vanwege geldzorgen verhuurde de keurvorst 5000 Beierse soldaten aan de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden. Luckner moest nu in Nederlandse dienst tegen de Fransen vechten. Eenderde van deze Beierse soldaten zou door slechte verpleging, moeheid en veelvuldig voorkomende desertie de geboortestreek nooit terugzien. Op 25 mei 1748 kwam er door de Vrede van Aken een eind aan de oorlog tussen Oostenrijk en Frankrijk. De vrede keerde weer in de Nederlanden. Het regiment van Luckner (inmiddels bevorderd tot majoor) werd in september 1749 ontbonden.

In de periode na de Vrede van Aken tot aan het moment dat hij ontslag nam uit de Staatse dienst en zijn militaire carrière in Duitsland vervolgde, woonde hij van 1748 tot 1758 in Stevensweert. Op 27-jarige leeftijd genoot hij het leven van een gepensioneerde majoor. In Stevensweert of omgeving leerde hij Johanna Cornelia Cuypers kennen. Zij trouwden en kregen twee zonen(2) en drie dochters(3). Beiden van katholieke huize zijnde, nam hij op 21 april 1757 en zij op 14 december 1757 het protestantse geloof aan. In de boeken van de Stevensweertse gereformeerde kerk staan ze als leden ingeschreven. Luckner voerde toen al een “adellijke” titel. Hij noemde zich Nicolaes de(4) Luckner. Het rustige en vreedzame leven op het platteland beviel hem echter niet. Hij was midden 30 en vol dadendrang. Het bloed kruipt echter waar het niet gaan kan en na een rustpauze van acht jaar nam hij weer dienst in het leger.

In 1756 brak de Zevenjarige oorlog uit, een oorlog tussen Saksen (met bondgenoten o.a. Oostenrijk, Frankrijk en Rusland) en Pruisen (met bondgenoten o.a. Groot-Brittannië en Hannover). Luckner kon als majoor in Hannoveraanse dienst treden mits hij ontslag zou nemen uit het Hollandse leger. Nadat hij dit gedaan had, richtte hij zijn eigen Husarenkorps op dat voorlopig bestond uit één compagnie van vijf officieren, tien onderofficieren, een trompettist, 90 husaren en 106 paarden. Het was een bonte mengeling van diverse nationaliteiten. Het merendeel der soldaten kwam uit Hongarije; het waren avonturiers en deserteurs. Dit soort regimenten, de zgn. vrijkorpsen, hadden beslist geen goede naam. Aan het westelijk front streed Pruisen met zijn bondgenoten tegen een Franse overmacht. Luckners
husaren bleken bijzonder waardevol te zijn. In december 1757 wist hij een detachement Fransen te overmeesteren. Voor zijn verdiensten werd hij tot kolonel-luitenant benoemd. Hij bevocht de Fransen waar hij maar kon. Door zijn avontuurlijke aard wist hij de Fransen met list, bluf en  verrassingsaanvallen gevoelige nederlagen toe te brengen. Enerzijds maakte hij flinke buit (o.a. paarden, wagens met hooi en verpleging), anderzijds maakte hij tientallen, zelfs honderden gevangenen (o.a. officieren, soldaten).
Dit resulteerde erin dat zijn korps vergroot werd en dat hij het commando kreeg over meerdere legeronderdelen. Zijn ster was rijzende. Hij wist geheime documenten, bevelen, instructies van de Fransen in handen te krijgen. Zelfs belangrijke correspondentie met Rusland en Wenen!

Er werd van hem gezegd: “Luckner, die vanwege zijn komisch optreden voor marktkramer werd gehouden en die, door zijn onduidelijke, koeterwaalse berichten, niet helemaal bij zijn verstand was, heeft een bijzondere gave meegekregen voor de “kleine” oorlog; niemand was gewiekster en trefzekerder in een oordeel als hij. Luckner verricht wonderen. Het is ongelofelijk met welk een vastberadenheid  hij op verschillende fronten vecht. Ook al is hij in de minderheid, hij zal altijd de vijand terugdrijven.”

Het zou te ver gaan al zijn veldslagen en daden hier te beschrijven. Schwarzenbeck beschrijft in zijn boek zijn dagelijkse gevechten. Men vraagt zich warempel af of hij ooit uit het zadel kwam.
Luckner leed ook verliezen. Maar deze schenen van geringe aard te zijn. Er moet van hem ook gezegd worden, dat hij zijn Husaren moest tegenhouden om onnodig geweld te gebruiken. De Fransen wisten deze houding te waarderen. Het succes van Luckner was toe te schrijven aan de toenmalige manier van oorlogvoeren.
Behalve dat de soldaten zeer zwaar gedrild werden, verliepen de bewegingen van de troepen volgens een star systeem van optrekken en terugtrekken, aanvallen en schijnaanvallen. Oorlogvoering was gebonden aan reglementen. Risicovolle veldslagen werden vermeden. Door deze situatie won de zgn. “kleine” oorlog aan betekenis en dit was nu juist de sterkte van Luckner. Door zijn successen en houding sprak men veel over hem. Zelfs de Fransen spraken lovend over de kwaliteiten van hun tegenstander; een van de beste generaals aan geallieerde zijde. Het gebeurde ook wel eens dat hij, zodra de vijand verdreven was, zelf op strooptocht ging. Dit leverde hem dan weer een reprimande op. Oorlogvoering bleef een bizarre aangelegenheid met tegenstellingen. Enerzijds werd hij ter verantwoording geroepen omdat zijn regiment op strooptocht ging en anderzijds werd zijn vrijkorps toegestaan middels plunderingen in het nodige levensonderhoud te voorzien. Meermaals hebben de Fransen getracht hem gevangen te nemen. Op 23 december 1760 dachten de Fransen in Heiligenstadt een dusdanige val uitgezet te hebben waaruit Luckner onmogelijk kon ontsnappen. Het gelukte hem echter met ca. 4000 soldaten te ontsnappen aan een overmacht van 10.000 soldaten van een Frans korps. Dit kostte de vijand 300 doden, gewonden en deserteurs; de verliezen aan Luckners zijde bedroegen slechts één officier en 34 soldaten! Hertog Ferdinand kreeg in Luckners militaire kwaliteiten steeds meer vertrouwen.
                                   
Begin februari 1761 besloot Hertog Ferdinand de Fransen in hun winterkwartier te Eisenach te verrassen. Generaal Luckner wist de voorraadschuren te veroveren om vervolgens de Fransen te dwingen tot overgave. Hertog Ferdinand was meestal zeer verheugd over de plannen van Luckner en gaf hem daarbij de vrije hand. Hij kreeg de opdracht om de landen van Hannover en Braunschweig te beschermen tegen de vijand. Hij had vaak schermutselingen met de vijand die gewoonlijk in zijn voordeel uitvielen. Vanwege zijn successen had hij gehoopt op een bevordering, maar deze bleef achterwege. Hertog Ferdinand liet hem weten, nu de Fransen en de Saksen probeerden op te rukken, te vertrouwen op zijn ervaring om de opmars te voorkomen. Niet alles ging van een leien dakje. Hij kon zich mateloos ergeren aan de passieve instelling en het ontbreken van strijdlust bij zijn collega-generaals. Hij dreigde zelfs op te stappen. De hertog liet hem schriftelijk weten dat hij dit dreigement ondergeschikt moest maken aan een gezamenlijk optrekken tegen de vijand. Echter zijn besluit stond vast. De eigenlijke reden verzweeg hij, nl. de bevordering tot generaal-luitenant bleef uit. Hertog Ferdinand was teleurgesteld en zei het jammer te vinden dat hij zijn ontslag nam nu de vijand tot in het hart van het land was doorgedrongen. En wat zou de rest van de wereld er wel niet van vinden. Dit was moeilijk uit te leggen. Hij hoopte dat Luckner op zijn besluit zou terugkomen en Lucker kwam terug op zijn besluit, maar het duurde vrij lang voordat het vertrouwen weer was hersteld. Nadien behaalde hij wederom successen en de bevordering tot generaal-luitenant kon niet uitblijven. Op 3 november 1761 werd de 39-jarige Luckner eindelijk bevorderd. In drie jaren breidde zijn regiment zich uit tot 700 manschappen en paarden.

In augustus 1762 keerde het tij. Door de aanhoudende regens leed het geallieerde leger (Engelsen en Hessen) een gevoelige nederlaag. Het was aan Luckner te danken dat de verliezen niet hoger uitvielen. Hertog Ferdinand was geprikkeld en hij oefende kritiek uit op Luckner dat zijn voorlichting niet juist was. Luckner stelde de hertog voor op eigen houtje met een klein korps de vijand in de flank aan te vallen. De hertog stemde in maar het zo broodnodige succes bleef uit. De spanningen tussen de hertog en de generaal namen hierna toe. In een brief van Luckner aan de hertog waarin hij de nevel de schuld gaf van de tegenslagen, antwoordde de hertog in een schrijven dat zijn brief in “benevelde” toestand geschreven was. Alle hartelijkheid waarmee ze zich in voorgaande jaren bejegenden, was hiermee verdwenen. De aanvoer van voorraad en verpleging stokte, de kas was leeg en de recrutering van nieuwe soldaten was moeilijk. De boerderijen lagen er verlaten bij, want de boerenzonen dienden in het leger. Het vorderen van levensmiddelen en vee nam geen einde. Een deel van Hessen was door de Fransen tot een woestenij verworden. De verhouding tussen Luckner en de hertog verslechterde aanzienlijk. Toen Luckner zijn standplaats wilde wijzigen in verband met voedseltekorten, weigerde de hertog op zijn verzoek in te gaan.

Het was intussen ook bekend dat Engeland en Frankrijk vredesonderhandelingen voerden. Dit had uiteraard invloed op het moraal en de inzet van de troepen. De Engelse politiek veranderde en een zekere ledigheid trad op bij de Engelse troepen in het geallieerde leger. Hertog Ferdinand was hierover niet te spreken. Tot overmaat van ramp bereikte de hertog het bericht dat Luckner-Husaren, vermoedelijk met toestemming van Luckner, op strooptocht gingen naar Engelse fourageurs(5). Hertog Ferdinand was hierover zeer ontstemd. Op 1 augustus 1762 werd Kassel door de geallieerden bevrijd. De oorlog liep langzaam ten einde. De betrekking tussen Luckner en de hertog klaarde enigszins op, temeer daar de hertog grootmoedig op het verzoek van Luckner inging om peetoom te worden van zijn op 20 oktober 1762 geboren tweede zoon, die de naam Ferdinand kreeg. In november 1762 werd de vrede van Parijs getekend. Dit betekende een onherroepelijk einde van de Luckner-Husaren. Luckner was diep getroffen. Catharina II van Rusland, die hem op 1 april 1763 nog onderscheidde met de Orde van de H. Anna met briljanten, deed hem een aanbod. De gedachte dat hij nu afgeschoven werd, was ondraaglijk. Zelfs hertog Ferdinand kon en wilde hem niet houden. Zes jaar nadat hij in dienst kwam bij het Hannoveraanse leger, nam hij afscheid. Het leger en een groot deel van de bevolking betreurden dit besluit. Hij had in de oorlog geen ernstige verwondingen opgelopen, en hij beschikte over een uitstekende conditie. Elk jaar was hij in rang geklommen. In heel Europa stond hij als militair in hoog aanzien. Waarom de held van de zgn “kleine” oorlog in eigen land niet gewaardeerd werd, had veel oorzaken. Ten eerste was er op het einde van de oorlog de scheve verhouding met hertog Ferdinand, zijn vaak voorkomende eigengereidheid, zijn onzuivere financiële handel en wandel. Ten tweede waren er de “benijders”, die jaloers waren op zijn successen, en hem daarom aan het Hof zwart maakten. Hij kreeg van koning George III van Engeland 70.000 daalders als vergoeding voor de kosten die hij gemaakt had bij de oprichting en instandhouding van zijn regiment. Op 1 mei 1763 nam hij afscheid. Niet met de stille trom maar op een spectaculaire wijze. Hij wilde in de herinnering van de mensen voortleven. Bij zijn afscheidsfeest slingerde Luckner ten overstaan van alle officieren zijn Hannoveraanse  generaalsmantel in de open haard!

Lang zat Luckner niet zonder werk. De Fransen deden hem een aanbod, dat hij gretig aannam. Hij moest de Fransen de Pruisische taktiek bijbrengen. Dat moest niet beschouwd worden als verraad. Nationalistisch denken was ten tijde vreemd, en hij kon dit niet verenigen met zijn professionalisme. Op 20 juni 1763 kreeg hij op 41-jarige leeftijd zijn benoemingsbrief, ondertekend door Lodewijk XV. Deze oorkonde, zijn maarschalkstaf en uniform zijn in een aan hem gewijde vitrine in Musée de l’Armée te Parijs te bezichtigen. Hij kreeg wederom zijn eigen regiment en een jaarwedde van 36.000 pond. Hij was nu een gefortuneerd man die zich terugtrok op zijn landgoed Blumendorf in Holstein  (toendertijd behorende aan Denemarken) dat hij in 1761 voor 100.000 gulden kocht. Zijn beide zonen Nikolaus en Ferdinand werden belast met het beheer van het familiebezit. Op 22 april 1778 verhief de Deense koning Christiaan VII hem in de adelstand. Van nu af aan mocht hij zich baron noemen. Op 31 mei 1784 kreeg hij de erfelijke Deense graventitel. Zijn kinderen trouwden in de oudste adellijke geslachten. Er brak nu een periode aan van 25 jaar niets doen, die hij doorbracht op zijn landgoed in Holstein. In deze tijd bezocht hij slechts drie keer zijn eigen regiment. Hij vroeg zich echter af waarom men geen gebruik van zijn diensten maakte. Op deze vraag kreeg hij geen bevredigend antwoord.

In 1771 stierf zijn Stevensweertse echtgenote Johanna Cornelia Cuypers. Tien jaar later trouwde hij met zijn huishoudster Elisabeth Schwarzkopf waarmee hij nog  een dochter(6) en een zoon(7) kreeg. Dertig jaar lang verzocht Luckner de Fransen vergeefs om hem op te roepen. In juni 1789 kreeg hij op 67-jarige leeftijd van de Russen de mogelijkheid om aan een veldtocht deel te nemen. De Franse koning Lodewijk XVI gaf hem echter geen toestemming. Luckner was wederom diep teleurgesteld.
Enkele weken later brak in Parijs de revolutie uit. Op 14 juli 1789 werd de Bastille, de beruchte gevangenis en symbool van de onderdrukking, bestormd. Vrijheid, gelijkheid en broederschap was de leuze. Koning Lodewijk XVI werd gedwongen van Versailles naar Parijs terug te keren. De adel verloor zijn privileges. In het verre Holstein hoorde graaf Luckner van de gebeurtenissen in Frankrijk en haastte zich naar Parijs, waar hij hartelijk ontvangen werd door de nationale vergadering en de bevolking. Zijn komst werd gezien als loyaal aan de zaak. Vele adellijke officieren hadden ontslag genomen uit het leger.

Discipline bij de soldaten was ver te zoeken. De generale staf stond de revolutie met zijn ideaal wantrouwend tegenover. Daarom waardeerden de revolutionairen de komst van houwdegen Luckner, die openlijk steun gaf aan de nieuwe ontwikkelingen. Hij deed dit niet uit politieke overwegingen, maar veeleer was hij al lang blij dat er een einde kwam aan het jarenlange nietsdoen en dat hij weer actief kon deelnemen aan het militaire leven. In juni 1791 ondernam Lodewijk XVI en zijn gezin een vluchtpoging. In zijn gezelschap waren ook enkele hoge officieren. Hieruit volgde wantrouwen tegenover het leger en verschillende complottheorieën deden de ronde. Luckner betoonde wederom zijn loyaliteit tegenover de revolutionairen, wat hem in aanzien deed stijgen. Op 30 juli 1791 werd hij benoemd tot opperbevelhebber van het Franse Rijnleger met de rang van Maarschalk, met als standplaats Straatsburg. Hij stond nu bijvoorbeeld op dezelfde hoogte als generaal Lafayette(8). Spoedig overtrof hij hem in populariteit. Luckner was bij de eenvoudig soldaat geliefd. Hij dronk o.a. graag een glas wijn met hen en gaf hen een schouderklopje. Hij kreeg de bijnaam “vadertje Luckner”. Hij kreeg het gedaan dat orde en discipline weer terugkeerden. Hij liet zich niet leiden door politieke partijstandpunten maar puur door militaire grondbeginselen. Begin 1792 werd de vraag gesteld of men oorlog moest voeren of niet. Men was huiverig. Niemand wilde de oorlog beginnen, want er was niet alleen gebrek aan kleding, munitie en paarden maar vooral aan geld.

De Oostenrijkse koning Frans II (met als bondgenoot Pruisen) stelde Parijs een ultimatum waarop koning Lodewijk XVI hem op 20 april 1792 de oorlog verklaarde. In Straatsburg heerste een feeststemming. Kapitein Rouget de Lisle schreef een strijdlied voor het Rijnleger, welk hij opdroeg aan Maarschalk Luckner. Dit lied maakte een zegetocht door Frankrijk en dit strijdlied zou later het volkslied van Frankrijk worden: de “Marseillaise”(8). Men richtte alle hoop op hem voor een snelle overwinning. Eind april 1792 troffen het Franse en Oostenrijkse leger elkaar in de Oostenrijkse Nederlanden(9). Deze eerste ontmoeting zou leiden tot een Franse nederlaag. De miserabele toestand van het Franse leger was hier debet aan. Luckner werd naar Parijs ontboden. Men vond hem de geschiktste man om het noordelijk leger te leiden in de Belgische veldtocht en om de discipline in het leger weer te herstellen. Hij liet de minister van oorlog weten dat hij gebrek aan bijna alles had. Veel officieren waren geëmigreerd of hadden ontslag genomen uit het leger. Veel legeronderdelen moesten het stellen zonder hoog opgeleide officieren. Van de zeven aanvragen, welke Luckner deed voor nieuwe officieren, werden er drie gehonoreerd. Zij bezaten echter geen enkele autoriteit. Met veel moeite kreeg hij gedaan dat het leger over voldoende materiaal ging beschikken.  Na lang  aandringen gaf hij, nadat  hij  de legers geïnspecteerd  had, op 8 juni 1792 het bevel om vanuit
de Noord-Franse stad Valenciennes met ca. 20.000 soldaten op te trekken. Op 16 juni 1792 sloeg het weer om en Luckner gaf het bevel tot de aanval. Franse revolutionaire troepen vielen de Zuidelijke Nederlanden binnen en overwonnen de Oostenrijkers bij Jemappes. Na een overwinning in het begin van de campagne (de inname van de stad Courtray), moest hij toch uiteindelijk zijn meerdere erkennen in de Oostenrijkers, wat mede veroorzaakt werd door de onstabiele toestand in Frankrijk, het uitblijven van de beloofde Belgische revolutie en het niet leveren van nieuwe troepen. Het Oostenrijkse leger wist terrein te winnen en na drie weken keerde het tij voor de Oostenrijkers. Zij wisten na een zware beschieting van Courtray Luckner tot overgave te dwingen.

Deze onverwachte overgave sloeg te Parijs in als een bom. Op 6 juli 1792 bereikte Parijs het nieuws dat Pruisen aan de oorlog deelnam. Frankrijk was in gevaar! De mobilisatie richtte zich zowel tegen de Pruisen als tegen de vijand in de eigen staat. Luckner kreeg zijn hoofdkwartier in Metz. Hij kwam nu ook onder verdenking te staan zich aan de zijde van de koningsgezinde Lafayette geschaard te hebben doch hij wilde absoluut geen partij kiezen. Op 10 augustus 1792 werd het Louvre bestormd, koning Lodewijk XVI gevangen genomen, Lafayette vluchtte en koos de zijde van de geallieerden en Luckner bleef in verwarde toestand alleen achter. Als vermeend vriend van Lafayette werd hem zijn commando ontnomen en werd hij vervangen. In Parijs werd overal de “Marseillaise” gezongen, doch de man aan wie dit lied gewijd werd stond buiten spel. Op 27 september 1792 moest Maarschalk Luckner zich voor een tribunaal rechtvaardigen voor zijn ledigheid in België en aan de Rijn. Hij mocht Parijs niet verlaten totdat zijn zaak beslist was. Op 19 januari 1793 viel de beslissing. Luckner zou een pensioen van 36.000 francs per jaar krijgen. Hij vestigde zich in Straatsburg waar hij een huis bezat. Inmiddels had de revolutie zijn ware gezicht laten zien. In Parijs heerste de terreur. Dagelijks werden vermoedelijke verraders gearresteerd, in de gevangenis geworpen en ter dood gebracht. Op 21 januari 1793 werden koning Lodewijk XVI en zijn echtgenote Marie-Antoinette op de Place de la Révolution (nu Place de la Concorde) door de guillotine onthoofd. De inmiddels op leeftijd zijnde Luckner begreep er niets van. Luckner, die Frankrijk privé veel geld geleend had, toog in de herfst naar Parijs, om dit terug te vorderen. De revolutionaire vergadering besloot hierop op 23 september 1793 zijn jaarpensioen niet meer uit te betalen. Luckner maakte hiertegen bezwaar en werd prompt op 19 oktober gevangen genomen en naar het Palais de Luxembourg gebracht. De openbare aanklager bereidde het proces voor. Men wilde in Luckner de representant van de oude garde treffen.
Luckner die slechts zijn geld en recht wilde halen, begreep niet dat het slachtoffer nu ineens dader was en dat hij als militair op het politieke podium stond. Op 1 januari 1794 werd hij in het paleis van justitie voorgeleid. Hij werd o.a. aangeklaagd wegens zijn medeplichtigheid aan de verrader Lafayette,  deelname aan een samenzwering tegen de revolutie en beschuldigt het binnentrekken van Pruisische troepen in Frankrijk vergemakkelijkt te hebben door zijn opgave in België. Ondanks dat Luckner deze beschuldigingen aanvocht en zijn onschuld bepleitte, werd hij ter dood veroordeeld. In de aan de Seine gelegen Conciergerie - ook wel het voorportaal van de dood genoemd – wachtte hij zijn doodvonnis af. Hij ondernam nog een vluchtpoging, welke op niets uitliep. Op 72-jarige leeftijd werd de in ongenade gevallen Luckner op 4 januari 1794 per kar naar de Place de la Révolution gereden, waar zijn avontuurlijke leven eindigde onder het mes van de guillotine. Onder de 2780 slachtoffers van de guillotine is zijn naam op de dodenlijst bijgeschreven. Zijn stoffelijk overschot kwam in een massagraf terecht. Tientallen jaren later werd het kerkhof geruimd en de gebeenten werden overgebracht naar de catacomben en daar, diep onder de straten van Parijs, rusten talloze en naamloze slachtoffers van de revolutie, waaronder Johann Nikolaus Luckner. Een jaar na de executie werd het vonnis teniet gedaan en werd het eens uitgeleende vermogen terugbetaald aan zijn oudste zoon.
 
Als u Parijs bezoekt, gaat u dan eens naar de plaatsen die ik in dit artikel heb genoemd. Sta dan even stil bij de persoon van Graaf Luckner, oud-inwoner van Stevensweert, die het gebracht heeft van kadet tot Maarschalk van Frankrijk en aan wie het Franse volkslied is gewijd. Met recht om trots op te zijn. Waarvan akte!

Noten:
(1) een uitgave van de Stichting Vrienden van het Protestants Kerkje Stevensweert en de Stichting Streekmuseum Stevensweert/Ohé en Laak.
(2)  Nikolaus (1750-1824) en Ferdinand (1762-1815);
(3) Johanna Catharina (1752-1810) en Sophia Agnesa (1759-1847). De derde dochter werd op 8 november 1758 begraven in de protestantse kerk te Stevensweert
(4)  het voorvoegsel de voor een naam is een eigen aangemeten titel, die niet terug te voeren is naar adellijke afkomst.
(5)  fourage=voedsel; fourageurs = bevoorraders van troepen.
(6) Johanna (1782-1818)
(7) Samuel (1788-1824)
(8) Lafayette, markies de La Fayette (1757-1834) Frans generaal; nam 1776-1783 als vrijwilliger deel aan de Amerikaanse vrijheidsoorlog (1774-1783)
(9) oorspronkelijke titel Chant de guerre pour l’armée du Rhin. Het lied was bedoeld als krijgslied in de strijd tegen de Pruisen en werd als zodanig aangenomen door een bataljon van Marseillaanse vrijwilligers, vandaar de naam.
(10) De Oostenrijkse Nederlanden (1713-1794): in 1713 werden de Zuidelijke (voormalige Spaanse) Nederlanden (omvattend het huidige grondgebied van België en Luxemburg) bij de Vrede van Utrecht toegewezen aan de Oostenrijkse Keizer Karel VI, terwijl een achttal vestingen tegen de Franse grens in 1715 onder het gezag van de Republiek kwamen. Deze periode van “Oostenrijkse” heerschappij zou duren tot aan de Franse bezetting vanaf 1794.


Bronnen:
*Graf Luckner, der Marschall aus der Oberfalz,
auteur: Engelbert Schwarzenbeck
Uitgeverij: Mittelbayerische Druck- und Verlags-Gesellschaft mbH Regensburg 1993
*1702-2002: 300 jaar protestantisme te Stevensweert
auteur: H. Rutten
* Microsoft-Encarta-Encyclopedie Winkler Prins