2004

BELASTINGPERIKELEN TE OHE EN LAAK ROND 1910

J.H.M. Richter

In het Echter Weekblad van 19 januari 1910 valt het onderstaande verzoek te lezen, dat opgenomen werd onder de rubiek: “INGEZONDEN”.
    Ohé en Laak, 19 januari 1910.

    Geachte redactie!
Wil s.v.p. de goedheid hebben in uw
veelgelezen blad eenige plaatsruimte
af te staan ter bespreking van een
stukje “Gemeentepolitiek”.
    U bij voorbaat dankende,
    Uw bestendige lezer,
    x

We zullen nooit te weten komen wie X was. Maar X vond het toch belangrijk genoeg om, weliswaar anoniem, zijn of haar grieven kenbaar te maken aan de inwoners van Ohé en Laak. De tekst van de ingezonden brief luidde als volgt:

Twee jaar geleden werden in deze gemeente op aanschrijving(1) van Gedeputeerde Staten de salarissen van burgemeester, secretaris, gemeente-ontvanger en veldwachter door den Raad aanmerkelijk verhoogd, ofschoon de uitgaven der gemeente de inkomsten toen reeds overtroffen. De “hoofdelijke omslag” werd dientengevolge verdubbeld en nog was de bres in de gemeentekas niet gedicht. Deze ongewenschte belastingverhooging wekte algemeen misnoegen bij de ingezetenen, zich uitende in woord en daad.
Boeren en burgers opgekommandeerd om hand- en spandiensten te verrichten, weigerden nagenoeg allen, met de kostelijke (!) opmerking, dat zij, die de centen van de gemeente trekken, ook maar moeten zorgen voor goede wegen; hand- en spandiensten en daarbij dubbel zooveel betalen, dat ging toch niet aan! Geen kruiwagen kiezel kwam verleden jaar op de gesubsidieerde wegen. De Gemeenteraad wendde het over een andere boeg. Het aanvoeren van kiezel werd publiek aanbesteed; maar ook nu kwam er geen enkele liefhebber opdagen. De heeren ten raadhuize zullen toen wel gedacht hebben aan het bekende: Zuster Anna, zie je nog niets komen?
Wat is nu het gevolg van deze handelwijze der boeren?
De wegen slechter dan ooit te voren; modder, plassen, diepe karresporen, kortom: een ergernis voor ingezetenen en vreemden. Den armen kantonnier slaat de schrik om het hart, als hij denkt aan de toekomst.
Maar wat erger is: het wordt er met onze gemeentefinanciën niet beter op. De provinciale subsidie verbeurd, indien niet binnenkort allen de hand in elkaar slaan om de wegen in betere conditie te brengen.
Daarom in gemoede een verstandigen raad aan allen, die het wèl meenen met de belangen onzer gemeente: Wordt gij wederom opgeroepen om hand- en spandiensten te verrichten, werkt dan allen samen. In een paar dagen zijn de wegen in orde en de gemeentekas wordt gestijfd met een aanzienlijk bedrag. Maar weigert gij wederom uwe diensten, dan gaat ongetwijfeld de “hoofdelijke omslag” wederom een flinken slag in de hoogte. Hier bestaat geen middelweg. Gij zelf wordt op de eerste plaats de dupe uwer halsstarrige weigering: Onberijdbare wegen en veel betalen. Uitdrukkingen als: “ik betaal niets” en “ze kunnen me gestolen worden” zijn eenvoudige kinderachtige praatjes. Waar niets is, verliest de keizer zijn recht, maar anders zullen wel middelen toegepast worden, die U tot betaling dwingen. En of ge dan in de herbergen opspeelt en “foetert”, niemandal zal het baten.
De opcenten op het personeel zijn, zooals men ons mededeelt, reeds verhoogd, doch de Gemeenteraad weigert beslist door verhooging van den hoofdelijken omslag wederom de aanzienlijke tekorten in de gemeentekas te dekken, trots de herhaalde aanschrijving van Gedeputeerde Staten; of echter dit lichaam in een en ander zal berusten, we wagen ons aan geen voorspelling.


Volgens de ingezonden brief deed Gedeputeerde Staten in 1908 een schrijven rondgaan om de salarissen van burgemeester(2), secretaris(3), gemeente-ontvanger(4) en de veldwachter(5) te verhogen. Er deed zich echter in de gemeentefinanciën een probleem voor. Er was namelijk een groot tekort ontstaan doordat de gemeente Ohé en Laak meer uitgaf dan zij aan inkomsten ontving. Notities bij overschrijvingen geven aan dat veel posten te laag geraamd waren. Desondanks werden de jaarwedden(6) van voornoemde functies aanmerkelijk verhoogd. Om toch het gat tussen de uitgaven en de inkomsten te dichten, werden de inwoners van Ohé en Laak met een dusdanige belastingverhoging geconfronteerd dat zij zich op zijn zachtst gezegd beetgenomen voelden.

In die tijd bestond namelijk de verplichting om hand- en spandiensten te verrichten (zie verderop in dit artikel). Deze bestonden vooral in het teken van het onderhoud en het herstel van wegen. De toestand van de wegen te Ohé en Laak was allerbelabberdst, zoals uit de ingezonden brief te lezen valt.
Volgens X weigerden deze “dienstplichtigen” nagenoeg allen, met de opmerking, dat zij, die de centen van de gemeente trekken, ook maar moeten zorgen voor goede wegen; hand- en spandiensten en daarbij dubbel zooveel betalen, dat ging toch niet aan!

Om de bedragen, die in dit artikel genoemd worden, in het juiste perspectief te plaatsen vooraf iets over de begrotingen van 1908 en 1909. De bedragen die er mee gemoeid waren, bedroegen geen miljoenen of honderdduizenden guldens maar het ging slechts om duizenden guldens.
Op 4 november 1907 nam de gemeenteraad het besluit de begroting over 1908 vast te stellen op ƒ 4006,795 (let op de halve cent!). En op 30 september 1908 besloot de raad de begroting over 1909 vast te stellen op ƒ 4288,77.

We pakken de draad op in 1908. Uit de oude archiefstukken van Ohé en Laak valt onderstaand te noteren.

In de openbare raadsvergadering van 16 maart 1908 wordt, overwegende dat de gewone uitgaven niet meer door de gewone inkomsten kunnen gedekt worden, besloten een financiële oplossing te zoeken. Er moest geld komen en vlug ook!

In dezelfde openbare raadsvergadering werd het volgende besluit genomen ter vaststelling van het volgende plan van geldlening, en dat drie artikelen omvat.

Art I:
ten laste der gemeente Ohé en Laak zal eene geldleening worden aangegaan bij de Gezusters Maria, Anna en Maria, Mechtildis Smeets, landbouwsters, wonende te Ohé en Laak tot een bedrag van ƒ 675,- rentende 4% ‘s jaars voor den tijd van vijf jaar.


Art II:
jaarlijks zal te beginnen met 31 december door de gemeente worden afgelost een bedrag van minstens ƒ 100,-

Art III:
de kosten van kapitaal en rente zal geschieden uit de meerdere opbrengst van den hoofdenlijke omslag, hondenbelasting en de verpachting van gemeente eigendommen, welke belastingen met 1 januari 1908 zullen worden verhoogd.

Voornoemd besluit zal onderworpen worden aan de goedkeuring van Heere Gedeputeerde Staten van Limburg.

De toenmalige burgemeester H. Galiart en wethouder Fr. Jochems ondertekenden dit raadsbesluit.

Ook in deze raadsvergadering werd - overwegende dat tot behoud van het evenwicht tussen de gewone inkomsten en uitgaven verhooging van belasting een dringende eis is geworden - door de gemeenteraad van Ohé en Laak het volgende besluit genomen - behoudens Koninklijke goedkeuring het maximum van den hoofdenlijke omslag vastgesteld bij Raadsbesluit van 10 december 1906 goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 9 januari 1907 No. 6 op twee honderd vijftig gulden en voor suppletoire(7) aanslagen op vijftig gulden te verhoogen en vast te stellen met ingang van 1 januari 1908 respectievelijk op vijfhonderd gulden en voor suppletoire aanslagen op vijftig gulden, onder bepaling dat de bestaande voorschriften betreffende de heffing van invordering van die belasting van kracht blijven.

Hieronder wordt ingegaan op de hoofdelijke omslag en de hondenbelasting.

De hoofdelijke omslag.
De hoofdelijke omslag was een vorm van inkomstenbelasting waarbij het hoofd van het gezin 1% van zijn belastbaar inkomen aan belasting moest afdragen.
De hoofdelijke omslag bracht te Ohé en Laak in 1908 over een totaal belastbaar inkomen van ƒ 50.000,- een bedrag aan belastingen op van ƒ 500,-  en 1909 werd een totaal bedrag aan belastingen geïnd van ƒ 493,- over een belastbaar inkomen van ƒ 49.300,-.
Douairière(8) Gravinne de Hompesch, Arnailie van Hompesch-Rürich, volgens de gegevens met een belastbaar inkomen van ƒ 15.000,-, werd in beide jaren aangeslagen voor een bedrag van ƒ 150,-. De overige bedragen van de belastingschuldigen varieerden van één tot tien gulden.

De hondenbelasting.
De gemeenteraad van Ohé en Laak gaat met het voorstel van burgemeester en wethouders akkoord en besluiten met in achtneming van art. 240 der gemeentewet op 16 maart 1908 tot een verordening tot heffing van eene belasting op de honden.


De hele verordening is in een negental artikelen verwoord.
Art 1:
er wordt eene belasting geheven op het houden van honden binnen de gemeente Ohé en Laak.

Art 2:
de belasting is verschuldigd door de houders van honden, onverschillig of zij tevens eigenaar zijn der honden, dan wel de honden slechts in bewaring of onder hun opzicht hebben genomen voor den eigenaar
Art 3:
het hoofd van het gezin is aansprakelijk voor de belasting der honden aan een der leden van het gezin toebehoorende, zij die opzichzelven bij anderen inwonen, zijn persoonlijk de belasting verschuldigd
Art 4:
de belasting bedraagt 3 gulden voor elke hond
Art 5:
met afwijking van het bepaalde in art. 4 bedraagt de belasting slechts één gulden vijftig cents ‘s jaars voor alle honden, die uitsluitend gehouden worden
a/ ten dienst van den landbouw of eenig bedrijf van nijverheid
b/ ter bewaking van gebouwen, erven of vaartuigen mits dezelve op den openbare weg of de openbare straat worden geleid of vastgehouden aan een touw of ketting of vastgemaakt of aangespannen aan een voertuig dat zij trekken  met uitzondering van schaapshonden.
Art 6:
de belasting is niet verschuldigd voor honden beneeden de leeftijd van 3 maanden.
Art 7:
het belastingjaar vangt aan met 1 januari. Voor een hond in den loop van het jaar verkregen of   belastbaar is geworden, is de belasting verschuldigd ten volle wanneer dit plaats heeft in de eerste zes maanden en voor de helft wanneer dit later plaats heeft.
Art 8:
de invordering dezer belasting geschiedt overeenkomstig de verordening van heden.
Art 9:
deze verordening wordt behoudens koninklijke goedkeuring geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 1908 en vervangt alle vroeger te dezer zake vastgestelde verordeningen.

Ook het innen van deze hondenbelasting werd op dezelfde openbare raadsvergadering van 16 maart vastgesteld en was verwoord in een zevental artikelen. Burgemeester Galiart en wethouder Fr. Jochems waren de ondertekenaars.

Art 1:
ieder die wegens het houden van honden belasting schuldig is, doet daarvan jaarlijks in de loop der maanden januari, februari, maart aangifte ten kantore van den gemeente-ontvanger door invulling en onderteekening van een beschrijvingsbiljet. Op dit beschrijvingsbiljet wordt door de belastingplichtige ingevuld het getal der honden, waarvoor hij belasting verschuldigd is en of zij vallen onder art. 4 of art. 5 van de verordening, regelende de heffing der plaatselijke belasting op de honden.
Indien de aangever niet kan schrijven, geschiedt de invulling kosteloos door de ontvanger. De betaling der belasting geschiedt dadelijk bij de aangifte tegen quitantie van den ontvanger.
Art 2:
zij die na het verstrijken der maanden januari, februari, maart een belastbaren hond gaan houden of het getal hunner belastbaren honden vermeerderen of om welke reden ook, belastingplichtig of belastingplichtig worden, zijn verplicht daarvan binnen veertien dagen aangifte van betaling te doen op de wijze bij art. 1 bepaald. Bij vestiging in de gemeente moet de aangifte en betaling binnen dertig dagen geschieden.



Art 3:
de beëedigde ambtenaren daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen, alsmede alle politiebeambten zijn verplicht van alle overtredingen der bepalingen dezer verordening procesverbaal op te maken op den eed bij de aanvaarding hunner betrekking afgelegd
Art 4:
verzuim van aangifte, onjuiste vermelding van het doel waartoe de honden worden gehouden, het niet betalen der verschuldigde belasting op de voorgeschreven tijdstippen en in het algemeen alle ontduiking of overtreding ter zake van deze belasting, de poging daartoe of de medeplichtigheid daaraan, zullen onverminderd de verplichting tot betaling of aanvulling der verschuldigde belasting worden gestraft volgens de wet van 29 juni 1851 Staatsblad No. 8 en de daarin later gebrachte wijzingen
Art 5:
Met wijziging van het bepaalde in de eerste alinea van art. 1 zal voor 1908 de aangifte en betaling van de in deze verordening bedoelde belasting vóór 1 januari 1908 moeten geschieden.
Art 6:
de ontvanger houdt een register waarin de gedane aangiften met de namen en woonplaatsen van de houders der honden en het bedrag der betaalde belasting worden opgeteekend
Art 7:
deze verordening wordt geacht in werking getreden te zijn op 1 januari 1908 en vervangt alle vroeger ter dezer zake vastgestelde verordeningen.

Concreet hield dit in dat in 1908 53 hondenbezitters ƒ 154,50 belasting betaalden en dat in 1909 49 hondenbezitters ƒ 138,- belasting opbrachten. Een totaal van ƒ 292,50.
Ook hier een hoge aanslag voor Douairière Gravinne de Hompesch met ƒ 12,-. De overige bedragen varieerden van ƒ 1,50 tot ƒ 6,-, voor welk bedrag burgemeester Henri Galiart ook werd aangeslagen.

In de bewuste brief gaat X ook in op de hand- en spandiensten(9).

Door de gemeenteraad van Ohé en Laak werd in zijn vergadering van 28 april 1854 het volgende vastgesteld, dat per 1 mei daaropvolgend in werking zou gaan treden.

Per  1 mei 1854 zal van de inwoners dezer gemeente worden geheven eene belasting in natura of verpligting tot het leveren van hand en spandiensten ten behoeve van de in deze gemeente bestaande buurtwegen en waterlossingen waarvan het onderhoud komt ten laste van de gemeente. Deze belasting zal worden omgeslagen over de hoofden der huisgezinnen tot hoogstens vijfhonderd dagen handdiensten en tweehonderd dagen spandiensten.
Voor den omslag der belasting wordt tot grondslag aangenomen: voor de handdiensten het vermoedelijke inkomen benevens de meerdere of mindere bij de inwoners in gebruik zijnde bouw en weilanden en voor de spandiensten het getal trek of werkpaarden en werkassen door hen gehouden wordende.
De diensten strekken zich uit tot het onderhoud en de verbetering van bestaande, alsmede tot het aanleggen van nieuwe buurtwegen en waterlossingen.

Zoals uit hierboven blijkt, komen de hand- en spandiensten ten behoeve van de buurtwegen en waterlossingen. De gemeente moest zorgen voor het onderhoud hiervan. In 1908 werd voor het onderhoud van de wegen in de begroting opgenomen ƒ 13,06. Voor bruggen, duikers, waterpompen en putten, batten en dijken een bedrag van ƒ 16,95.
In de archiefstukken van 1908 en 1909 valt te constateren dat het overwegend landbouwers zijn, die “dienstplichtig” waren om deze hand- en spandiensten te verrichten. Douairière Gravinne de Hompesch (van beroep rentenierster!) en burgemeester Henri Galiart niet uitgezonderd. Gravinne de Hompesch met  6 dagen spandiensten met een paard en 6 dagen handdiensten en burgemeester Galiart met 4 spandiensten met een paard en 4 dagen handdiensten. Het aantal dagen handdiensten kwam verder overeen met het aantal dagen spandiensten, zijnde 2 of 4 dagen. Over 1908 zijn in de oude archieven geen gegevens terug te vinden. In 1909 moesten  67 “dienstplichtigen” 176 dagen handdiensten en 84 dagen spandiensten met één paard verrichten.

Aangezien de inwoners van Ohé en Laak al deze belastingmaatregelen te ver vonden gaan, kwamen ze hiertegen massaal in opstand. Het gevolg van alle hierboven beschreven maatregelen was dat de verplichtingen – X schrijft over opgekommandeerd – van hand- en spandiensten de bekende druppel was, die de emmer deed overlopen.
    

Noten:
(1)   a/ het ambtshalve toezenden van een mededeling of schriftelijk bevel; b/ geschreven of gedrukt stuk dat zulk een mededeling of bevel inhoudt.
(2)   J.H.J. Galiart, burgemeester van 1907-1924
(3)  J.H.J. Galiart, gemeentesecretaris van 1907-1924
(4)  A.J.H. Smeets
(5)  J.H. Heynen
(6)  De jaarwedden (opgetekend op 25 juni 1908) bedroegen: burgemeester: ƒ 37,49 - secretaris: ƒ 93,90  -ontvanger: ƒ 20,- en die van een wethouder ƒ 9,01.
      De veldwachter verzocht de raad zijn jaarwedde te verhogen van ƒ 200,- naar ƒ 250,-. Per 1 jan. 1908 verhoogde de raad zijn jaarwedde echter op ƒ 230,-
(7)  aanvullende aanslagen
(8)  adellijke weduwe. Zij was weduwe van Graaf Adolphe van Hompesch-Rurich (1834-1893)
(9) vanaf 1914 worden belastingen in geld tot vervanging van de hand- en spandiensten opgelegd.

Bron:
Echter Weekblad d.d. 22-1-1910 - jrg. 3 nr. 18
Oud gemeente-archief Ohé en Laak – nummers 190, 1693, 1694, 1741, 1742, 1790, 1795