1998

TWAN CLERX - 70 JAAR IN DIENST VAN DE KERK

H. Richter

Tijdens het jaarlijkse Ceciliafeest op 20 november 1998 werd de heer A. Clerx uit Stevensweert door pastoor R. Maessen toegesproken vanwege het feit dat hij zeventig jaar in dienst van de kerk stond. Na een geestige toespraak werden hij en zijn echtgenote door de leden van het kerkbestuur, de heren van het kerkelijk zangkoor en de dames van het dameskoor "De Maasgalm" gefeliciteerd.

Zijn verdiensten kwamen ook tot uiting in de diverse liedjes en sketches. Zeventig jaar in dienst van de kerk betekent ook zeventig jaar dienstbaar aan de parochiegemeenschap. Ongetwijfeld een unicum!
Twans oudste broer Mat werd als eerste misdienaar, gevolgd door Boeb (Hubert). Het was dus vanzelfsprekend dat Twan (geboren in 1921) ook misdienaar zou worden. Van huis uit werd dit nog eens gestimuleerd. Maar, zo stelde Twan, je had als kind niets te willen, je deed het, het was heel gewoon. Van zijn beide broers die al dienden in het klooster van de zusters Franciscanessen te Stevensweert leerde hij de fijne kneepjes van het misdienaarsvak alsook het latijn. Zij hadden daar een eigen kapel, waar elke ochtend -alleen bestemd voor de zusters- twee missen werden gelezen: één om half zeven en één om zeven uur. Het Latijn had hij gauw onder de knie. Dat leerde hij van zijn twee broers aldoende thuis en bij de zusters. De missen werden gelezen door twee in Stevensweert wonende gepensioneerde pastoors: pastoor Houben eertijds wonend in de Wilhelminalaan 18 en pastoor Willink (in Stevensweert zei men Willigers), die op het Eiland op een grote boerderij woonde (nu Eiland 1 en 2).
Als pastoor Willink 's morgens om kwart voor zeven Twans ouderlijk huis naderde, werd Boeb luidkeels te kennen gegeven dat het tijd was. Pastoor Willink hoefde echter nooit lang te wachten. Nauwelijks was hun naam geroepen of de broertjes stoven naar buiten om met pastoor mee te lopen naar het klooster. Dit zal voor de broers Clerx lange tijd een dagelijks terugkerend ritueel worden.
Na een jaar bij de zusters gediend te hebben, Twan was toen zeven, vond pastoor Nabben het tijd worden dat hij in de kerk diende. Dit wil niet zeggen dat hij de zusters helemaal vergeten was. Als er geen andere misdienaars voorhanden waren, dan werd beroep gedaan op kleine Twan. Dagelijks waren er in de kerk twee missen: één om half acht en één om acht uur. 's Zondags één om zeven , één om acht en één om tien uur.
De schoolkinderen waren verplicht elke ochtend de mis bij te wonen. De kinderen die van het Eiland en de Brandt kwamen, legden door weer en wind de lange weg af naar de kerk maar 's winters ging de school, die lekker warm was gestookt, eerder open. 's Zomers bleven ze buiten tot de school begon.
De zwaarste taak van een misdienaar was beslist het omdragen van het grote misboek en vooral voor de kleineren. Dat ging zo: het misboek werd van het altaar afgenomen, dan moest men voorzichtig de treetjes van het altaar aflopen. Vervolgens op de begane grond een hele draai maken, naar het midden toe lopen en knielen. Van de andere kant kwam de tweede misdienaar met het velum, het doekje dat over de kelk gaat. Zaak was om gelijktijdig in het midden aan te komen. Daar werd tezamen geknield. Nu brak voor de drager van het misboek vaak het kritieke moment aan. Door de zwaarte had het misboek de neiging om vervaarlijk te gaan schuiven en als er geen houden meer aan was, schoof het van de standaard. Het werd vliegensvlug opgeraapt en teruggelegd. Soms opengeslagen op een andere bladzijde dan waar pastoor gebleven was. Met vooral voorzichtige spoed haastte men zich naar de andere kant van het altaar, waar het misboek met veel moeite bovenop het altaar werd getild.
Als de mensen thuis de communie ontvingen of als mensen bediend moesten worden, dan werd dit te voet afgelegd. Weer of geen weer. De misdienaar droeg in één hand de bel en in de andere de lantaarn met de brandende kaars.
Er was geen misdienaarsrooster. De pastoor maakte de dagen bekend waarop de misdienaars dienst hadden en daar hadden zij zich maar aan te houden! Ofschoon er acht tot tien misdienaars waren, heeft Twan vaak alleen de mis moeten dienen.
Behalve voor misdienaarstaken werd Twan ook ingeschakeld om aan één van de twee blaasbalgen van het orgel te trekken. In die tijd was de speeltafel voor de orgelkast geplaatst. De organist hield via een spiegeltje contact met de dirigent en de pastoor, die toen met de rug naar de gelovigen stond. Het was een zgn. windorgel. Voor de benodigde wind zorgden twee grote blaasbalgen, die beurtelings getrokken moesten worden. Het was voor een klein ventje als Twan een zwaar karwei. Om voor een constante luchtstroom te zorgen, moesten de beide blaasbalgen in een bepaald tempo getrokken worden. Als dit niet gebeurde, bijvoorbeeld als de krachten nalieten of uit balorigheid, dan nam de toon langzaam in sterkte af tot er nog maar een klein piepgeluidje uit de pijp kwam. Dit tot ergernis van de toenmalige organist de heer Harie Lebesque. Deze mopperde eens flink op het orgel; dit tot grote hilariteit van de twee "boosdoeners".
Tijdens zijn misdienaarstijd werd Twan op twaalfjarige leeftijd lid van het kerkkoor, dat onder leiding stond van de heer Pierre Smeets en zo'n dertig leden telde. Nu Twan bij het kerkkoor was, was het de beurt aan andere koorjongens om de blaasbalg te bedienen. Vaak werden er twee missen gezongen. Tijdens de weekdiensten zong de organist meestal alleen, daar de koorleden vroeg naar hun werk moesten. Een voordeel hiervan was, en daar heeft Twan veelvuldig gebruik van gemaakt, dat je als solozanger wel eens wat kon overslaan. Als een begrafenismis gezongen moest worden, dan kwamen vooral de mannen en jongens die thuis een boerenbedrijf hadden. Zij konden zich gemakkelijker even vrij maken. Op de repetitie op de vrijdagavond was het koor bijna altijd voltallig. Miste men een repetitie om welke reden dan ook, dan mocht men de daaropvolgende zondag alleen de vaste gezangen meezingen, want die had men toch onder de knie. De voor de zondag gerepeteerde mis, de wisselende gezangen, mocht men echter niet meezingen. Hier werd strikt de hand aan gehouden. Dirigent Pierre Smeets zag hier nauwlettend op toe. De koorleden wisten dit zelf ook en er was niemand die er aan dacht om tegen dit verbod in te gaan! Pierre Smeets werd achtereenvolgens opgevolgd door de heren Sjang Stokbroeckx, meester Harrie Perrée en Jo Tubée. Het heren kerkkoor ging niet vaak op concours, maar de enkele keer dat het koor ging, behaalde het in Noord-Brabant een eerste prijs (Deurne: 19 oktober 1968; afd. B - 317 punten).
Met een tikkeltje weemoed sprak Twan over de tijd dat samen gezongen werd met het meisjeskoor, dat door Jo Tubée werd opgericht.
Twan Clerx volgde muzieklessen in Roermond. Organist Harie Lebesque had door zijn jarenlang verblijf achter het orgel in de vrieskou (de binnenmuren van het kerkgebouw glinsterden 's winters vaak van rijm) en de koude ivoren toetsen reuma opgelopen, waardoor hij niet in staat was om het orgel te bespelen. Vaak moest Twan invallen voor Harie Lebesque. In 1955 moest Harie noodgedwongen zijn werk als organist neerleggen. Twan was uiteraard de aangewezen persoon om hem op te volgen. Reuma schijnt volgens Twan een veel voorkomende kwaal te zijn. In 1975 moest hij vanwege reuma zelf noodgedwongen het werk een aantal weken neerleggen wat dan ook een van de weinige keren was dat hij zijn werk niet heeft kunnen uitoefenen. Hij is er trots op dat hij tijdens deze zeventig jaar niet vaak ziek is geweest. Wellicht werd je gehard onder deze kille omstandigheden, aldus Twan.
Een ander hoofdstuk dat aan zijn lijst van werkzaamheden kan worden toegevoegd is dat van koster. Gezien de hoge leeftijd werd het werk voor koster Francot veel te zwaar. Als koorjongen van negen jaar hielp hij koster Francot vaak, zonder dat hem dat gevraagd werd. Hij assisteerde hem o.a. met het versieren van de kerk en het ophangen van de rouwdoeken aan preekstoel, koorbanken, de communiebank, het hoogaltaar en vanaf het plafond naar beneden. Samen beklommen ze elke dag twee steile trappen naar de klokketoren om het uurwerk en het slagwerk op te winden. Vanaf zijn twaalfde heeft Twan dit alleen gedaan. Een hele verantwoordelijkheid voor een twaalfjarige, want owee als je een dag oversloeg.
In 1942 volgde Twan vanzelfsprekend de heer Francot op als koster. Het kerkbestuur was uiteraard in zijn nopjes dat ze zo gauw een opvolger hadden. In het begin verdiende Twan als koster tweehonderd gulden per jaar.
Als koster regelde (en regelt) hij de processies. Het zijn er in die zeventig jaar heel wat geweest. Zo kende men de kermisprocessie, de Sacramentsprocessie met de prachtig uit zand gemaakte loper in de Wilhelminalaan en de Kruisprocessie, die drie dagen voor Hemelvaart plaatsvond. De eerste dag van de Kruisprocessie ging door het veld naar de Mariakapel op de Brandt, de tweede dag werd de Annakapel te Ohé en Laak bezocht en de derde dag stond de Rochuskapel op het Eiland op het programma. In het begin van de meimaand trok nog een grote processie van de kerk naar de kapel op de Brandt.
Een van de hoogtepunten in de kerk vond plaats in het begin van de vijftiger jaren toen de bisschop van Roermond, Monseigneur Lemmens, ervoor zorgde dat het beeld "Sterre der Zee" de Onze Lieve Vrouwe Basiliek te Maastricht verliet om gedurende een week in elke parochiekerk in Limburg geplaatst en aanbeden te worden. Zo ook in Stevensweert. Een week lang zat de kerk elke dag vol met biddende gelovigen.
Heel wat jaren is Twan ook begrafenisondernemer geweest. Dit kwam voort uit het feit dat door de pastoors gezegd werd dat ze maar met de koster contact moesten opnemen om een en ander te regelen. Van het één komt dus het ander. In deze context komt de betekenis van de buurt ter sprake. Het ten grave dragen was vroeger een aangelegenheid van de buurt. Vier buurmannen groeven het graf; drie mannen luidden de klokken en wederom vier mannen droegen de kist. Komende vanaf de Brandt, het Eiland of het Bilt hield de begrafenisstoet halt aan het begin van de Veldstraat Oost (ter hoogte van Clerx). Paard en wagen vervoerde de kist met de overledene. Deze kist werd overgeplaatst op een draagbaar. Pastoor, de koorjongens en de Ambrosiusbroederschap begeleidden de overledene naar de kerk. De Ambrosius- broederschap trok mee als het een lid betrof. Was dat niet het geval dan trok de broederschap mee tegen betaling. Van de andere kant komend hield de uitvaartstoet halt bij de winkel van Fina Croughs (hoek Plein/Molenstraat Zuid). In de kom van Stevensweert werd de overledene thuis afgehaald.
Twan Clerx heeft heel wat pastoors op Halfweg ingehaald. Het waren veelal professors en docenten die het pastoorsvak in een kleine parochie leerden alvorens ze in een grotere parochie werden aangesteld. Ze bleven derhalve maar korte tijd in onze parochie. Aan veel pastoors heeft Twan goede herinneringen. Tot de verbeelding spreekt echter pastoor Essers. Al wat hij bezat (en dat was niet veel) deelde hij met mensen die het meer nodig hadden dan hij. Hij had vaak geen geld om voor zichzelf schoenen te kopen.
Achtereenvolgens kende Twan de pastoors Nabben, Van Montfort, Kurris, Hick, Peters, Essers, Habets, Kusters, Schutgens, Dernison en Maessen.
De parochie kende ook enkele kapelaans: Leesens, Pelzer, Souren en Wintjens. De meeste kapelaans konden niet zelf in hun onderhoud voorzien. Zij waren afhankelijk van de gaven in natura van de parochianen.
Kapelaan Pelzer organiseerde de zogenaamde "heilige familie". Dit was een jongens- en mannenbijeenkomst, die zich iedere zondag na de hoogmis in de kerk troffen. Tijdens die "familiebijeenkomsten" werd er gezongen en gebeden. De meisjes en vrouwen, de "congregatie", kwamen 's middags bijeen van kwart over twee tot drie uur, wanneer het lof begon.
Tientallen keren is Twan opgetreden als peetoom bij het dopen, vanwege het feit dat de ouders niemand hadden die als zodanig kon optreden, of als de ouders weigerden het kind te noemen naar hun wederzijdse ouders, broer/zus. Het kwam ook wel eens voor dat in de kerk huwelijksmissen in stilte plaatsvonden. Dit waren huwelijken die wegens omstandigheden niet gesloten konden worden in de eigen parochie. Ook hierbij fungeerde Twan vaak als getuige.
De pastoors en de dominees konden goed met elkaar overweg. De dominee bezocht de uitvaart in de katholieke kerk en wederzijds bezocht de pastoor de dominee. Twan heeft bij die gelegenheden verschillende keren het orgel in de protestantse kerk bespeeld. Wat hem opviel was dat de protestanten altijd goed meezongen!
U weet nu hoe het zo gekomen is. Maar dit wil niet zeggen dat over Twan niets meer te vertellen valt: veilingsecretaris, wat hij vijftien jaar was; hooiverpachter; caféhouder; een van de initiatiefnemers om de vrijwillige brandweer na een zieltogend bestaan her op te richten; medeoprichter van de harmonie in 1946, samen met de heer Piet van Riet. Twan was uiteraard de aangewezen persoon om de aspirant muzikanten muziekles te geven en noten te leren. Iets wat hij zestien jaar gedaan heeft. Twan was ook lid van de toneelclub en medeoprichter, samen met pastoor Schutgens, van het dameskoor "De Maasgalm".
Uit het gesprek dat leidde tot dit artikel, kwam Twans grote plichtsbesef en de vanzelfsprekendheid waarmee hij het werk uitvoerde, tot uiting. Hij vervulde zijn taken trouw, nauwgezet en liefdevol. Niets was hem te veel. Uit zijn verhalen klonk hier en daar de weemoed naar tijden waarin toen gemakkelijker dan nu een en ander kon worden geregeld.
Na het lezen van dit artikel zal menigeen zich afvragen hoe hij dit alles toch voor elkaar kreeg. Twans commentaar was: "Ich hûb 't gaer gedaon; 't waas eine sjieke tied".
Twan, bedankt dat je je medewerking hebt willen verlenen aan dit artikel.
H. Richter