1994

LIMBURG TUSSEN NOORD EN ZUID. (2)

L.W. Houben
We vervolgen hier het artikel LIMBURG TUSSEN NOORD EN ZUID uit ons vorige
jaarboek. Het derde en laatste deel wordt gepubliceerd in ons volgende jaarboek.


                    LIMBURG TUSSEN NOORD EN ZUID. (2)

De Oostenrijkse Nederlanden.

In 1702 breekt de Spaanse Successie-oorlog uit. Engeland, Oostenrijk, Pruisen en de
Republiek verzetten zich tegen de aanspraak op de Spaanse troon van de kleinzoon van
Lodewijk XIV, een conflict dat eveneens op de bodem van de Zuidelijke Nederlanden werd
uitgevochten en waarbij Spanje en Frankrijk bondgenoten waren.
 De regio Limburg, gedeeltelijk Spaans gebied, werd aldus eveneens in het krijgsgewoel
betrokken. Kerende krijgskansen volgen elkaar in snel tempo op: bezetting door de Franse
 troepen van Geldern, Venlo en Roermond; in deze laatste plaats wordt Philips V als hertog van  
 Gelderland gehuldigd. Tijdens een tegen-offensief door de geallieerde legers onder aanvoering  
 van Marlborough werden deze steden weer heroverd. Bij deze veldtocht werd, enkele dagen
 voor de val van Roermond, de vesting Stevensweert belegerd waarvan de bezetting,
 grotendeels Franse troepen, zich op 2 oktober 1702 aan de Staatse legers overgaf.
 Tenslotte, dank zij een tijdige militaire interventie van Marlborough, kon in het voorjaar van
 1703 de bezetting van Maastricht door de Franse troepen verijdeld worden, nadat voordien
 Luik en het stadje Limburg aan de Vesdre zich reeds aán de geallieerde troepen hadden
 overgegeven.
 Deze gebeurtenissen luidden het einde in van de "Spaanse periode", die uiteindelijk bezegeld
 werden met de vredestractaten van Utrecht en Rastadt, respectievelijk op 6 maart en 26 juni
 1714. Bij deze verdragen gingen de Zuidelijke Nederlanden voor zover Spaans bezit, voor de
 Spaanse monarchie verloren en kwamen aan de Oostenrijkse Habsburgers.

 De regio werd in die dagen gekenmerkt door een grote pluriformiteit, o.m. door de
 aanwezigheid van drie Mogendheden, elk met een eigen voertaal: Frans in Roermond, dat tot
 de Oostenrijkse Nederlanden behoort, Duits in het gebied van Gulik ten zuiden van Echt en
 Nederlands in het ambt Montfort en Stevensweert, dat Staats was.
 Als gevolg van de vredesverdragen kwamen Oostenrijkse Habsburgers in de gebieden die voor
 1714 onder de souvereiniteit van de Spaanse Koning vielen en trad Keizer Karel VI in de
 plaats van Philips V. Het betreft hier hoofdzakelijk de gebieden om Roermond-Weert en
 Nederweert. Voor het overige gold in het Gelders Overkwartier de volgende verdeling: aan de
 Republiek werden Venlo, het land van Montfort en Overmaas toegewezen. Het overige deel
 aan weerszijden van de Maas gelegen, kwam aan Pruisen (Erkelenz ging na 1715 over aan de
 hertog van Gulik).

 Maastricht: inzet tot hartstochtelijke rivaliteit.

 Krijgshaftige veldheren, zo wordt wel eens beweerd, komen reeds als vechtjas met jeukende
 handen ter wereld. Men pleegt hierbij te denken aan generaals uit de tweede wereldoorlog
 zoals Patton of Rommel, zonder te beseffen dat de geschiedenis dit soort vechtjassen aan de
 lopende band heeft voortgebracht.

Dit gold reeds in de Bourgondische periode toen, als gevolg van de rivaliteit tussen Karel de
Stoute en Lodewijk XI, vooral de stad Luik door oorlogsgeweld werd geteisterd. Nadien, in
het tijdperk van de Spaanse Nederlanden viel ook Maastricht aan het krijgsrumoer ten prooi,
toen deze vesting in 1579 door Oe Spaanse troepen onder Panna, in de confrontatie tussen
Philips II en Willem van Oranje, veroverd werd om vervolgens door Frederik Hendrik in 1632
opnieuw verdreven te worden.
De zwaarste beproevingen stonden de vestingstad te wachten gedurende het bewind van
Lodewijk XIV en Lodewijk XV en de hieraan inherente Spaanse en Oostenrijkse Successie
oorlogen.

1673   Belegering van Maastricht door Lodewijk XIV dat zich na een verbitterde strijd
            met de Staatse troepen aan het Franse leger overgeeft.

1703   Bezetting van Maastricht door de Engelse legers van Marlborou2.11, die de troepen
            van de Franse Koning dit maal te snel af zijn geweest.

1748   De door de Oostenrijkse troepen versterkte bezetting van Maastricht geeft zich, na een
            belegering van ca. 3 weken, over aan het Franse leger; kort daarop volgt de in het
            zelfde jaar ondertekende vrede van Aken, waardoor een einde kwam aan de Oostenrijkse
            Successie-oorlog.

Als aandenken aan deze capitulatie werd door enkele Franse militaire ingenieurs onder leiding
van Larcher d'Aubancourt in de jaren 1747-1749 een maquette van de Maastrichtse vestingstad
vervaardigd, waarvan de opdrachtgever Lodewijk XV in persoon was.



             Fragment van de maquette van Maastricht.

Deze zeer fraaie maquette, voltooid in 1752, is nog steeds te bezichtigen in het "Musée des
Plans-Relief' Hotel des Invalides in Parijs. Een exacte kopie van deze maquette staat
opgesteld in het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Met dit opmerkelijke oeuvre wordt
wellicht eveneens het feit herdacht dat Maastricht de (twijfelachtige) eer te beurt viel een van
de meest belegerde steden te zijn van de toenmalige Zuidelijke Nederlanden.

Overgang van het Ancien Régime naar de Franse revolutie.

Reeds enkele decennia voor de bestorming van de Bastille waren er ook in de Maaslandse
regio tussen Luik en Venlo duidelijk signalen te bespeuren van wijzigingen in het politieke
klimaat.
Dat Keizer Joseph II door zijn sympathie voor de nieuwe politieke ideeën van rationalisme en
verlichting de verwezenlijking van een alternatieve staatsconceptie in de Zuidelijke
Nederlanden bevorderd zou hebben is wellicht overdreven; het kan echter niet ontkend worden
 dat deze revolutionaire ideeën door de conservatiefgezinden hem niet in dankbaarheid werden
 afgenomen. Ook de opheffing van kloosters op last van zijne Majesteit zal niet tot zijn
 populariteit hebben bijgedragen.
 Maastricht gold in deze dagen als een mondaine plaats met een zeer geanimeerd theaterleven,
 afgaande op de honderden paarden van officieren die tijdens de schouwburg-voorstellingen op
 het Vrijthof geparkeerd stonden. Portretten van prelaten staan afgebeeld in kanten jabots en
 fraai gekrulde pruiken.
 Sinds het barrière-tractaat van 1715 was zelfs voor Maastricht een betrekkelijk rustige tijd
 aangebroken, waarin de restauratie van de Maasbrug en de Waalse kerk verder werden
 voortgezet en tevens de bouw van het Statenhuis en het hoofdkwartier op het Vrijthof ter hand
 werden genomen.
 In 1717 viel Maastricht de eer te beurt de Tsaar Peter de Grote te ontvangen; gastheer was de
 militaire gouverneur van de stad, baron De Dopf, die de Tsaar in zijn landhuis Cháteau de
 Neercanne ontving. Deze gebeurtenis werd op 11 december 1992, 't zij precies 275 jaar nadien,
 plechtig op voornoemd kasteel herdacht in aanwezigheid van Maria Romanov en haar Moeder
 Leonida, achter, achter ... kleinkinderen van de Tsaar.
 Het Staatse gouverneurschap in Maastricht kwam tot stand na de succesvolle veldtocht langs
 de Maas van Frederik Hendrik en was bedoeld om het gezag van de Staten in deze stad te
 versterken. Frederik Hendrik werd in 1633 als eerste gouverneur en kapitein-generaal
 aangesteld en benoemde in 1635 de gouverneur van de stad tot zijn plaatsvervanger. Het besef
 dat een inbreuk op de rechten van de Luikse prins-bisschop tot verwikkeling met de keizer en
 de rijksvorsten aanleiding zou kunnen geven, weerhield de Staten aan de tweeherigheid van
 Maastricht een einde te maken.

 De bisschopstad Roermond.

 Over de vraag of deze stad tijdens de eerste periode van de bisschopszetel Roermond uit
 hoofde van haar hoge roeping een meer ingetogen karakter uitstraalde dan andere steden in de
 regio, lopen de meningen uiteen. Een negatieve reactie op deze vraag vanwege het feit dat het
 hier veelal om franstalige "priester-edellieden" ging, lijkt op zijn minst voorbarig. Het is juist
 dat vanaf de tweede helft van de 17de eeuw de Roermondse bisschopszetel door enkele
 grafelijke bisschoppen uit het Franstalig gebied uit de Belgische regio bezet is geweest,
 waaronder Jean graaf d'Allamont, - Jean Baptiste de Gottignies èn Angelus graaf d'Ongnies et
 d'Estrée.
 Als opvolger van deze laatste mag de "Limburgse" bisschop Philippus Damianus, Rijksgraaf
 van Hoensbroek niet onvermeld blijven. Geboren en getogen Roermondenaar maakt hij zijn
 studies in het jezuïten-college aldaar.

De Staatse Generaliteitslanden langs de Maas rond 1715.

Vervolgens, na zijn studies wijsbegeerte in Asschaffenburg en theologie in Rome, ontving hij
op 2 juli 1775 de bisschopswijding. Vanuit kasteel Hillenraedt, waar hij zich bij zijn broer
bevond, maakte hij op 21 oktober een plechtige intocht in zijn geboortestad. Van hem wordt
geschreven:
"Monseigneur van Hoensbroeck was de belichaming van de "Evêque grand-seigneur in zijn
nobelste vorm, volkomen passend in het humane en tolerante tijdsbeeld der laat achttiende
eeuw. Vanaf de lente 1776 woonde de bisschop gedurende het goede seizoen op kasteel
Hillenraedt, vanwaar hij in de morgenuren per rijtuig met zes paarden naar de stad reed."
Dit zwierig vertoon dient uiteraard in de context van die tijd te worden gezien.
Een feit is, dat dank zij de machtsverhouding in Maastricht en de invloed.van de prins-bisschop
van Luik, de reformatie op de Limburgse regio weinig vat heeft gehad en waardoor de
oorspronkelijke culturele identiteit van de bevolking zich heeft kunnen handhaven.
Sinds de stad als gevolg van het barrière-tractaat deel uitmaakt van het Oostenrijks
Overkwartier, is de economische situatie weinig florissant. Ook heeft het besluit om de wallen  
te slechten de politieke betekenis van Roermond aangetast. Niettemin speelt de stad een
belangrijke rol als bestuurscentrum en heeft aan het Souvereine Hof van Gelder de reputatie
van "juristen-stad" te danken.

De garnizoensstad Venlo.

Op 1 september 1993 werd het feit herdacht dat 650 jaar geleden Reinald van Gelder aan de
plaats Venlo stadsrechten verleende.
Bij de Vrede van Utrecht in 1713 werd Venlo de hoofdstad van Staats-Opper Gelder en zetel
van het gerechtshof voor Staats-Gelder zoals Roermond dit was voor Oostenrijks Opper-
Gelder. De hierop aansluitende verdragen van het barrière-tractaat van 15 november 1715
waren voor de hele Limburgse regio maar vooral voor Staats Opper-Gelder van kapitaal
belang, zoals blijkt uit onderstaand uittreksel in het "Groot Placaatboek der Staten Generaal":
"Sijne Keyserlijcke en Catholijcke Majesteyt cedeert voor eeuwigh in volle en volkoomen
souvereyniteit en Eygendom haar Hoogh. Mog. de Staten-Generaal in het Overquartier van
Gelderlandt "de Stadt Venlo met sijn District, ende het Fort St. Michiel;
daarenboven het Fort van Stevenswaard met sijn Territoiren de District, alsmeede soo veel
Terrain als noodigh sijn sal, om haar Fortificatien aan deese zijde van de Maaze te vergrooten,
ende belooft sijne voornoemde Majesteyt nooyt niet te sullen doen bouwen, noch toe te laaten
dat een ander bouwe eenige Fortificatien, onder wat naam het oock zij, op de distantie van een  
halve mijl van de voorgeschreve Fortresse."

Het handelsverkeer in de stad en omstreken was in de periode van het "ancien-régime" bepaald
niet rooskleurig. Hierin bracht de Franse tijd enige opleving toen de Maashandel door het
wegvallen van de tollen gestimuleerd werd. Maar de vesting en het garnizoen waren
voornamelijk de kurk waarop de welvaart van de stad moest drijven. In de Staatse periode na
1715 werden de vestingwerken nog uitgebreid door de bouw van het fort Ginkel en nadien de
Kazerne bij de Roermondse poort in 1732.

De twee vorstinnen van Stevensweert.

De ondertekening van het vredesverdrag van Utrecht op 11 en 12 april 1713 betekende voor
het Limburgse gewest aanvankelijk een periode van betrekkelijke rust.

Hoe de politieke en sociale verhoudingen lagen in deze periode vanaf het begin van de 18de
eeuw wordt op treffende wijze geïllustreerd in de gebeurtenissen die zich afspelen in het
vestingstadje Stevensweert in midden Limburg dat, in deze regio, als laatste bolwerk van de
Spanjaarden in 1702 in handen van de geallieerde troepen was gevallen.
Deze gebeurtenissen, die voornamelijk betrekking hebben op een opzienbarend proces ten
gevolge van de voltrekking van een huwelijk tussen een Duitse prins en een Stevensweertse
dorpsschone , staan uitvoerig vermeld in het boek "Er ligt een Eiland in de Maas" van Drs. W.
Sangers en A.H. Simonis en waarvan onderstaand relaas een samenvatting vormt.

De Duitse prins Carel Lodewijk van Anhalt, luitenant-kolonel van een Waldecks regiment met
als standplaats Stevensweert, zoon van Victor Amadeus, vorst van Anhalt hertog van Saxen,
Engeren en Westphalen etc. raakt hartstochtelijk verliefd op Benjamine Keiser, een eenvoudig
burger meisje, maar, volgens citaat van de auteurs "met een knap uiterlijk, een slanke taille en
teder van complexje". Bovendien was* zij intelligent en had zeer ambitieuze aspiraties.
Benjamine begreep heel goed dat het als dochter van een eenvoudige plaatsmajoor en in
Stevensweert katholiek opgevoed, geen eenvoudige opgaaf zou zijn een prins van de bloede en
protestant bovendien, tot een huwelijk te bewegen, met als enige troef haar charmante
persoonlijkheid.
Aangezien het kleine Stevensweert voor een levenslustig officier geen ideale garnizoensplaats
was, besloot de prins, hiertoe aangemoedigd door Benjamine, de lange winteravonden in het
huisgezin van de familie Keiser door te brengen. Mede dank zij het sympathieke onthaal en de
grote aastvrijheid die de prins van Anhalt bij deze gelegenheden te beurt viel, ondertekent de
verliefde prins op 14 maart 1748 een officiële akte, waarin hij verklaart de edele en
achtenswaardige Juffrouw Benjamine Geertruida Keiser als zijn wettige vrouw te erkennen.
Een van de struikelblokken voor de uitvoerbaarheid van deze akte vormde de schriftelijke
toestemming die de vader van de toekomstige bruidegom moest geven tot het huwelijk van zijn
minderjarige zoon, maar dank zij het opmerkelijk improvisatietalent van Benjamine, werd voor
dit probleem een passende oplosSing gev.onden. Hierbij maakte zij gebruik van een brief, die
vader Victor Amadeus geschreven had aan de plaatsmajoor Keiser en zijn vrouw en waarbij de
vorst zijn hartelijke dank betuigde voor de genoten gastvrijheid tijdens een soirée doorgebracht
bij de familie Keiser. Hij was namelijk hiertoe door de ouders van Benjamine uitgenodigd, toen
de vader van de prins aan zijn zoon had laten weten dat hij op zijn terugweg uit Den Haag van
de gelegenheid gebruik wilde maken hem in Stevensweert te komen opzoeken. Tijdens de
soirée had de vorst zich geamuseerd met het pandspel, waarbij de gasten die gelijke nummers
trokken, paartjes vormden voor de gehele avond. Het toeval wilde. dat zowel de vorst en de
vrouw van de majoor alsook de prins en Benjamine gelijke nummers trokken. In een aimabele
brief bedankt de vorst de gastvrouwe in de volgende termen:
"Permettez, Madame, que j'assure de mon dévouement toute votre famille et plus
particulièrement vous même, Madame, ainsi que ma belle-file."
In een flits begreep Benjamine dat zij hiermee een document in handen had, waardoor de
vaderlijke toestemming voor haar huwelijk met de prins aannemelijk kon worden gemaakt.
Predikant Mobachuis, die het huwelijk moest inzegenen en .die mild gestemd was door een gift
van 18 Louis d'or, nam genoegen met hét "bewijsstuk" en sloot op 25 maart 1748 in allerijl het
huwelijk tussen prins Carel Lodewijk von Anhalt en Mejuffrouw Benjamine Keiser.
Hiermede heeft Benjamine de toorn van de prinselijke familie en in het bijzonder van haar
schoonvader op de hals gehaald en begint voor haar een lange lijdensweg. Als eerste maatregel
wordt op aandringen van de vorst Carel Lodewijk naar Den Haag overgeplaatst, teneinde een
effectieve scheiding met zijn vrouw te bewerkstelligen.

Vervolgens, om de mésalliance zo snel mogelijk ongedaan te maken, liet vader Victor
Amadeus bij de Hoge Krijgsraad in Den Haag een eis tot nietig-verklaring instellen van een
huwelijk dat zijn zoon had aangegaan, zonder hiervoor de vereiste vaderlijke toestemming te
hebben verkregen.
Benjamine had harerzijds bij de Hoge Krijgsraad een klacht ingediend, waarbij zij stelde dat
Prins Carel in geen geval ontslagen kon worden van de verplichting de trouwbeloften na te
komen die hij op 14 maart 1748 getekend had.
Inmiddels was Benjamine op 15 januari 1749 van een dochter bevallen die de volgende dag in
Stevensweert werd gedoopt en vermeld in het doopregister als: "Victoria Hedwigis Carolina
filia legitima illustrissimi ac generosi Caroli Ludovici principis de Anhalt-Schaumburg etc... et
domicillae Benjaminae Gertrudis De Keyzer, principissae."
Er volgt een zeer langdurig proces met als resultaat een uitspraak van de Hoge Krijgsraad op
26 juli 1757, waarbij het huwelijk van Prins Carel Lodewijk van Anhalt-Schaumburg met
Benjamine Geertruid Keiser definitief ongeldig werd verklaard.
Benjamine, die zich na haar kortstondig huwelijksgeluk door de Prins verstoten had gevoeld,
zocht uiteindelijk haar toevlucht bij een gepensioneerd regimentskapitein Jean de Maronde
genaamd en van wie zij in het geheim een kind ter wereld bracht tijdens een bevalling die in
Brussel plaats vond.
In dit verband werd zij op beschuldiging van "het plegen/van valsheid in geschrifte"
gearresteerd en in het provoosthuis in Den Haag aan een streng verhoor onderworpen. Uit
vrees voor een langdurige gevangenisstraf, zoekt zij naar een middel om aan haar veroordeling
te ontkomen. *
In gezelschap van haar zuster Jacoba vlucht Benjamine, met haar dochtertje Caroline naar
Frankrijk, een vluchtpoging die slaagde dank zij hulp van buiten omstreeks Kerstmis 1761.
Zij vestigde zich in Parijs waar zij alle moeite deed de schijn van een zeker decor,
overeenkomend met haar "status" op te houden. Dank zij haar terecht of onterecht gevoerde
titel "Princesse d'Anhalt Schaumbourg" had zij toegang tot de hoogste Franse adellijke kringen.
Onder voorwendsel dat zij in de protestantse Nederlanden uit hoofde van haar katholiek geloof
vervolgd werd, ontving zij een bescheiden jaargeld dat haar door de Koningin van Frankrijk op
voordracht van de Franse gezant in Den Haag werd toegewezen. Al spoedig bleek dat deze
uitkering verre van toereikend was en met diverse middelen op andere wijze moest worden
aangevuld. Benjamine beschouwde dit als een gerechte compensatie voor het leed en onrecht
haar door de "Adel" aangedaan.
Haar dochter Caroline, een opgroeiende teener, heeft behoefte iemand in vertrouwen te kunnen
nemen om haar door verwarde en pijnlijke herinneringen opgekropt gemoed te kunnen luchten.
Zij zoekt tenslotte steun bij degene die haar wellicht het best kan helpen, haar vader Prins Carel
Lodewijk. De enige persoon aan wie zij navrante bijzonderheden over het gedrag van haar
moeder kan toevertrouwen, onder meer omtrent de wijze waarop deze haar titel uitbuit en de
dubieuze manier die haar toelaat om een bij haar adellijke titel passende staat te kunnen voeren.
In 1763 richt Caroline zich voor het eerst in een lange brief tot haar vader en waarin zij de
redenen uiteenzet die haar dwingen haar moeder te verlaten.


* Het proces had inmiddels de gemoederen in de Zuidelijke Nederlanden in beweging gebracht,
waar de geestelijkheid voor Benjamine partij koos in de overtuiging dat de arrestatie van
Benjamine voortsproot uit een partijdige stellingname van de Staten ten opzichte van de
Generaliteitslanden en de aldaar heersende katholieke Godsdienst.

Ofschoon de Prins van Anhalt niet ongenegen stond tegenover zijn dochter waren er bepaalde
beletsels die een goede verstandhouding in de weg stonden. De belangrijkste hiervan was dat
Caroline er op stond, als wettige dochter van de Prins, de titel van Prinses van Anhalt
Schaumburg te voeren. In antwoord op haar brief raadt de Prins haar niettemin aan terug te
komen naar Den Haag, waar hij voor haar zal zorgen. Hiertoe zal hij een officieel verzoek tot
de Staat richten, dat ongetwijfeld zal worden toegewezen. Deze correspondentie heeft zich
gedurende 13 jaar voortgezet tot 1776, datum van het huwelijk van Caroline.
Naast de controverse aangaande haar wettige afstamming als dochter van de Prins, vormde in
deze briefwisseling de keuze van haar toekomstige bruidegom, genaamd Thomas de Mahy, een
ander onderwerp van discussie. Thomas was de zoon van Guy, Guillaume Mahy de Cormeré,
raadsheer des Konings, generaal ontvanger der Domeinen en Bossen in het graafschap Blois.
Thomas was, bij hun eerste ontmoeting in Parijs, 30 jaar, 5 jaar ouder dan Caroline. Zowel
Caroline's moeder alsook haar tante Jacoba zijn gekant tegen het voorgenomen huwelijk van
het verliefde paar en roepen de hulp van de Prins in om deze "onbezonnen stap" te verhinderen.
Het valt niet te ontkennen dat de geliefde van Caroline extreme reacties opwekt; door zijn
tegenstanders wordt hij als "een intrigant en een schurk" betiteld, terwijl Caroline kort voor de
dood van haar man verklaarde dat hij een toegewijde echtgenoot was die zij oprecht heeft lief
gehad en die door zijn kinderen op handen werd gedragen. Dit blijkt uit de tussen de
echtelieden gevoerde correspondentie vlak voor de terechtstelling van Thomas, die als een van
de eerste slachtoffers van de Franse Revolutie in 1790 de dood vond.

Met de vastberadenheid die voor Caroline kenmerkend was, heeft zij, ondanks alle
tegenwerking zowel van haar moeder en haar tante Jacoba alsook van haar vader, haar plannen
doorgezet. Met haar aanstaande man ondernam zij een reis naar Schaumburg, waar de Prins als
Vorst zijn vader was opgevolgd. Aan het Hof aangekomen, gaf de vorst via een raadsman te
kennen dat hij bereid was gelden te doen uitkeren aan het toekomstig echtpaar. Aangemoedigd
door deze instemmende geste, werd tenslotte op 6 januari 1776 in de R.K. Kerk in Mannheim
het huwelijk ingezegend tussen Victoire Hedwige Caroline, vorstin van Anhalt-Schaumburg en
Thomas de Mahy, Marquis de Favras baron de Cormeré, luitenant der Zwitsers van de Garde
van Zijne Koninklijke Hoogheid Monsieur, broeder van de Koning van Frankrijk.
Niettemin was hiermede geen verandering gekomen in de nog steeds precaire rechtspositie van
Caroline. Immers werd op 11 mei 1778 het z.g. "vertoog van Putten" door de Rijkshofraad
overgenomen in een vonnis waarbij het Caroline verboden werd de titel van Prinses van Anhalt
te voeren of zich van het vorstelijk wapen te bedienen.
Anderzijds stagneerde de uitbetaling van gelden die door de Vorst ten gunste van zijn dochter
bij de krijgsraad gestort waren. De Markies was dan ook vastbesloten de strijd voor de
erkenning van de rechten van zijn vrouw tot het einde toe voort te zetten. Hij nam geen
genoegen met de uitspraak van de Hoge Krijgsraad in Den Haag, betreffende de nietig-
verklaring van het huwelijk tussen de Vorst en Benjamine en waarbij met het feit van de uit dit
huwelijk geboren dochter blijkbaar geen rekening wordt gehouden. Nadat de Favras zich
toegang had kunnen verschaffen tot invloedrijke kringen in Wenen, stelde hij ter plaatse, op
basis van een aantal met zorg voorbereide dokumenten, zijn gedetailleerde versie van de feiten
aan de Nederlandse gezant, Graaf Degenfeld, ter hand. Vervolgens liet hij een uitvoerige
memorie drukken omtrent de, overeenkomstig deze versie, juiste toedracht van zaken die hij
aan alle leden van de Rijkshofraad toezond.
Er was tenslotte zoveel ruchtbaarheid aan de "zaak" gegeven dat deze ook de belangstelling
wekte van Maria-Theresia, die er bij de Oostenrijkse gezant in Parijs op aandrong stappen te
ondernemen in het belang van Caroline.

Al deze bemoeiingen leidden er toe dat op 26 december 1779 een vergelijk tot stand kwam
waarbij Caroline als een wettige dochter van de Vorst van Anhalt erkend werd. Ook het
huwelijk van haar moeder werd als geldig erkend, maar hierop was, overeenkomstig het
bepaalde, een echtscheiding gevolgd. Aan Caroline werd bovendien een jaargeld van fl. 1.000
toegekend. Dit betekent voor haar een overwinning die zij volledig toeschrijft aan de
uitzonderlijke inzet van haar echtgenoot, die uiteindelijk het recht heeft doen zegevieren.
Teruggekeerd in Parijs werd in 1782 een zoon geboren, genaamd Guillaume Benjamin Charles.
In 1787 werd het gezin nog uitgebreid met een dochter Carolien Josephine Rosalie genaamd.

De Franse Tijd.

Op 17 juni 1789 roept in Frankrijk de derde stand zich zelf uit tot Nationale vergadering en
hiermede is de Franse Revolutie een feit. "Vrijheid, gelijkheid en broederschap" was de
magische strijdleuze die de gigantische omwenteling moest samenvatten. Niet ten onrechte
merkt Toqueville hierbij op dat vrijheid en gelijkheid met elkaar strijdige begrippen zijn die de
uitvoering van de revolutionaire filosofie moeilijk uitvoerbaar maken. Anderzijds moeten de
verlichte ideeën, geïnspireerd door een intellectuele elite, zoals Voltaire en Rousseau, verbreid
worden door demagogen die allerminst uitblonken door een verfijnde aangeboren cultuur. Dit
is wellicht mede een verklaring voor de extreme brutaliteit en het explosieve karakter van deze
revolutie.
Dit neemt niet weg dat dank zij deze omwenteling een aantal positieve resultaten geboekt
werden, waaronder:

1)  het beginsel vastgelegd in de verklaring van de rechten van de mens en van de burger;

2)  een betere bestuurbaarheid van de Staat, door een meer doeltreffende indeling van de
    gewesten;

3)  de driedeling van de staatsmacht in wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende
    organen;

4)  een aanzet tot scheiding van kerk en staat;

5)  het afschaffen van een aantal sterk verouderde rechtsgebruiken met asociale strekking.

Hier tegenover staan:

1)  50.000 onschuldig ter dood gebrachte slachtoffers;

2)  vervolging van priesters en vernietiging van kerkelijke cultuur.

Onder de slachtoffers bevond zich Thomas de Mahy, echtgenoot van Caroline van Anhalt-
Schaumbourg en dochter van de in Stevensweert geboren Benjamine Keiser. Als vurig
koningsgezinde werd de markies ervan beschuldigd, in opdracht van Monsieur, broer van
Lodewijk XVI, een lening te hebben aangegaan voor een bedrag van 2 miljoen francs bestemd
voor de uitvoering van een samenzwering tegen de Staat. Op 19 'februari 1790 werd de
Markies op de Place de Grèves, door de strop ter dood gebracht; hij was het laatste slachtoffer
in de Franse revolutie dat tot deze straf werd veroordeeld aangezien vanaf dat moment ter
dood veroordeling uitsluitend door middel van de guillotine werd voltrokken.

Tijdens zijn proces werd hij beschuldigd van hoogverraad en poogde men vergeefs hem een
bekentenis af te dwingen, die nadere bijzonderheden over de samenzwering aan het licht moest
brengen. Ook de inmiddels vastgenomen markiezin weigerde hierover een verklaring af te
leggen. Uit een bezoek dat zij in de beruchte staatsgevangenis "1' Abbaye" ontving van de heer
Augeard, gewezen staatssecretaris van Marie-Antoinette, bleek dat er een plan bestond om de
koninklijke familie te helpen ontvluchten. Volgens getuigen Furcati en Morel, die door
Lafayette in bescherming genomen werden, zou de Markies het voornemen hebben gehad met
het bedrag van de lening een leger van 1200 man op de been te brengen, die de aftocht van de
koninklijke familie naar Metz moest dekken.
Toen de Markies het schavot besteeg, droeg hij een bord waarop geschreven stond
"conspirateur de 1' état". Een overtuigend bewijs van de beschuldiging tot samenzwering tegen
de Staat werd echter nimmer geleverd. En tot op heden tasten de geschiedschrijvers in het
duister omtrent het juiste verloop van het beraamde plan en de personen die hieraan zouden
hebben moeten deelnemen.
Na de voltrekking van het vonnis waarbij zij, kort na haar vrijlating aan de Koning en de
Koningin werd voorgesteld, liet Marie-Antoinette haar de verzekering geven dat zij over het
lot van haar kinderen zou waken. Zij verwierf een jaargeld van 4000 livres.
Na in november 1790 met haar zoon Charles naar Brussel te zijn uitgeweken, vestigt zij zich
enkele jaren nadien in Bohemen, aanvankelijk in Eger en vervolgens in Praag waar zij de
bescherming geniet van Vorst zu FUrstenberg. Haar dochter Caroline blijft achter in Parijs waar
zij werd opgevoed in het klooster van St. Gervais.
Onder het bewind van Lodewijk XVIII heeft Caroline nog getracht een herziening van het
proces tegen haar echtgenoot te bewerkstelligen. Dit plan werd haar, gezien het delikate
karakter van de zaak, ontraden en zij besloot dan ook dit te laten varen. Uit erkentenis
hiervoor werd haar op last van de Koning een pensioen van 12.000 pond uitgekeerd, een
maximale beloning voor aan de Staat bewezen diensten.
De dochter van Caroline, (eveneens Caroline genaamd) die het dank zij bemiddeling van Graaf
Nostitz gelukt was de reis naar Praag te ondernemen, zag haar moeder terug na een scheiding
van 10 jaar en trouwde op 26 oktober 1805 met Rdiger Freiherr van Stillfried-Ratenic.
Haar broer Charles werd, als luitenant kolonel in het Oostenrijkse leger in de Russische
veldtocht tegen de Napoleontische troepen, ernstig gewond. Een kogel verbrijzelde zijn kaak,
waaraan hij een spraakgebrek overhield. Uiteindelijk nam hij als officier ontslag uit het leger en
ging naar Eger waar ook zijn moeder woonde. Deze laatste overleed op drie en negentig jarige
leeftijd in Eger op 26 juni 1841 ver van haar man en ver van haar geboorteplaats Stevensweert,
waaruit zij als ballinge werd weggevoerd.
Sedert twee eeuwen werd door diverse geschiedschrijvers een poging gedaan aan de hand van
de gebeurtenissen uit deze periode een min of meer genuanceerde balans op te maken. In deze
gedachtengang werd in 1989 tijdens de 200 jarige herdenkingsplechtigheden van de Franse
revolutie onder meer een toneelstuk opgevoerd in het auditorium van de Sorbonne in Parijs,
met als hoofdthema de schuldvraag in het proces tegen Lodewijk XVI en Marie-Antoinette. In
dit stuk worden de koninklijke verdachten verdedigd door Maitre Jacques Vergès, een van
Frankrijks meest befaamde maar tevens omstreden advocaten, aan wie in de tachtiger jaren de
verdediging van de nazibeul Claus Barbie werd toevertrouwd. Een aantal uit het publiek
gekozen personen, die tijdens de voorstelling als jury moesten optreden, bleken geen
voorstander van een bloedige vergelding, maar veroordeelden het koninklijk echtpaar tot een
tijdelijke verbanning, een oordeel dat wellicht meer met ons huidig rechtsgevoel overeenstemt.

Nadat het verzet aan het "ancien régime" in Frankrijk voor een groot deel was gebroken en de
nieuwe ideeën in praktijk konden worden gebracht, was de tijd rijp om de revolutionaire
denkbeelden ook buiten Frankrijk te verwezenlijken. De eerste poging hiertoe bleek een
mislukking nadat de Franse troepen onder Dumouriez op 18 maart 1793 bij Neerwinden een
zware nederlaag moesten lijden. Ruim een jaar later had het inmiddels gereorganiseerde Franse
leger meer Succes in de veldslag bij Fleurus en spoedig daarna waren zowel de Oostenrijkse
Nederlanden alsook het prinsbisdom Luik in Franse handen.
In de loop van datzelfde jaar werden ook de Maassteden Roermond, Venlo, Sittard en Maaseik
veroverd en na de val van Maastricht op 4 november 1794 was de Limburgse regio volledig
Frans territorium. Aansluitend hierop worden bij het Haags Verdrag van 16 mei 1795 de z.g.
Staatse delen van genoemde regio aan de Franse Republiek afgestaan en werden de
Oostenrijkse Nederlanden, na de instelling van het Directoire, door Frankrijk geannexeerd. Dit
hield in dat het Departement van de Nedermaas, in tegenstelling tot Holland en Noord-
Brabant, rechtstreeks vanuit Parijs bestuurd werd.
Dat "Limburg" een ander lot te beurt viel als het overige deel van "Nederland" moet worden
toegeschreven aan de strategisch gunstige ligging van dit gebied alsook aan de aanwezigheid
van de vestingsteden Maastricht en Venlo, een situatie die Frankrijk optimaal wilde benutten.
Het contrast tussen "Holland" en "Limburg" werd hierdoor, ook op staatkundig gebied, nog
eens extra onderlijnd.
Het nieuwe bestuursgebied op de uit deze periode stammende kaarten, aangeduid als
"département de la Meuse inférieure", omvatte grosso-modo de tegenwoordige Belgische en
Nederlandse provincies Limburg. Enkele kleine delen die onder de koning van Pruisen en de
keurvorst van de Palts ressorteerden, werden er in 1801 nog aan toegevoegd.

Het aldus verkregen gebied werd voorlopig in dertig kantons verdeeld. Een van deze kantons
was het land van Montfort en het "Eiland in de Maas" waarvan Stevensweert tijdelijk tot
hoofdplaats werd aangewezen. Geregelde ontoegankelijkheid als gevolg van hoge
waterstanden leidde er tenslotte toe aan Echt als hoofdplaats van het kanton de voorkeur te
geven.
Enkele geschiedschrijvers stellen vast dat de nieuwe bestuursindeling van de Zuidelijke
Nederlanden globaal genomen een frappante overeenkomst vertoont met de oude Frankische
Maasgouw uit het Karolingische tijdperk. Dit is wellicht geen toeval maar zou simpel
toegeschreven moeten worden aan het feit dat het toenmalige bestuursgebied van Karel de
Grote en Lotharius als model gediend heeft voor de Franse Keizer.

De nieuwe revolutionaire denkbeelden drongen in onze streken eerst begin 1800 door, nadat
Napoleon de macht in handen had genomen, een situatie die te verklaren is door het
aanvankelijk verzet tegen de maatregelen van het Franse bestuur.
Dit verzet, aangeduid als de "Boerenkrijg" en door diverse historici als een Vlaamse opstand
bestempeld, richt zich in hoofdzaak tegen de kerkvervolging en de conscriptie.
Meer in het Noorden wordt, via contact door emigranten, met Engeland en Rusland -vijanden
van het republikeinse bewind- een poging gedaan een aanval uit te voeren op de Bataafse
Republiek met het oog op restauratie van het Stadhouderlijk bewind.
Om ook van katholieke zijde op medewerking van de bevolking te kunnen rekenen, richtte
Baron d'Yvoy van Meidrecht een verzoek aan de in Emmerich residerende bisschop van
Roermond Van de Velde Melroy, teneinde de opinie te peilen omtrent eventueel herstel van het
"ancien régime".
Het resultaat van deze peiling bleek negatief en de desondanks ondernomen Engels-Russische
expeditie in "Holland" leed schipbreuk terwijl er tevens een einde kwam aan de Boerenkrijg.

De repercussies van de Franse overheersing in het Departement van de beneden Maas kunnen
ingrijpend genoemd worden.
Het feit dat dit gebied "vijftien jaar eerder/ en vijftien jaar langer dan de rest van ons land aan
het Franse regiem onderworpen was, is, hierbij van grote invloed geweest", aldus een citaat in
het boek "Limburgs Verleden" 2de deel (G. Panhuysen).