AAN HET WOORD.....ZUSTER GRATIA.

O. Theunissen-van Riet, H. Richter

Onlangs brachten de schrijvers van dit artikel een bezoek aan
zuster Gratia in het klooster "De Kreppel" van de zusters
Franciscanessen te Heythuysen.



Geboren te Maastricht op 5 fe- bruari 1905, ingetreden in 1925,
belandde ze in 1928 in Stevens- weert, waar ze tot 1941 werkzaam
was als zuster van de bewaarschool.
We laten zuster Gratia over haar Stevensweertse tijd zelf aan het woord.
In Stevensweert kende men, voor 1928 alleen openbaar onderwijs.
Met de komst van de zusters deed het bijzonder onderwijs (er werd
godsdienst gegeven) zijn intrede in het dorp. De katechismus werd door de
pastoor in de kerk gegeven. Ook kwam hij in de lagere school godsdienston-
derricht geven.
Vóór onze tijd was de bewaarschool ondergebracht bij tante Lena van Kehrens.
Ze was geen onderwijzeres, maar het was een vrouw, die zich aangetrokken
voelde tot kinderen. Zij leidde de eerste bewaarschool.
Hoe ik in de bewaarschool terecht gekomen ben?
Nou, ze hebben mij er zo ingegooid! Zo ging dat toen. Een opleiding heb ik
niet gevolgd. Ervaring deed ik op in Maastricht. Daar moest ik twee maanden
invallen voor een zieke zuster. In één lokaal met twee klassen. Ik kon er
onmogelijk werken. Ze zaten met drieën in een bank. Het gebeurde wel eens
dat er eentje naast de bank viel. Vaak was er een enorm spektakel. Het hoofd
van de school zei eens tegen me:"Zuster Gratia ... als de fröbelschool
begint, kunnen wij ons opvouwen." Zo ben ik op de bewaarschool begonnen.
Het was een "bewaarschool" in de eigenlijke betekenis van het woord. De kin-
deren werden er naartoe gebracht om bezig gehouden te worden. De ouders
waren niet verplicht hun kind(eren) naar de bewaarschool te sturen. Leer-
plicht bestond voor hun nog niet. Voor een kwartje per maand konden de
ouders de kinderen naar school brengen. Van dat geld moest alles bekostigd
worden. Het fröbelmateriaal bestond vooral uit speelgoed. De grotere
kinderen die de leerschool bezochten, kwamen wel geregeld.
Vanuit Maastricht kwam ik in het kleine dorpje Stevensweert. De overgang
was voor mij niet zo groot. Ik hield van kinderen en dat zegt genoeg. Het
was een leuke tijd in Stevensweert. De mensen waren hartelijk en eenvoudig.
Voor mijn werk had ik wat meer ruimte gewild, zodat ik me niet zoveel had
hoeven behelpen. Ik werkte in een koestal die in twee klasjes was veranderd.
De banken stonden tot bijna vooraan in de klas. Er tussendoor liepen heel
kleine paadjes. En er stond ook nog de kachel. Mijn tafel stond voor in de
klas. Omdat voor een stoel geen plaats was, moest ik altijd blijven staan.
 
Ik gaf les aan ongeveer 50 kinderen, soms wel meer. Weet je hoe het gaat in
een dorp? Als je de één neemt, moet je de ander ook nemen, anders is het
mis.
Naar de leeftijd werd niet gekeken. Ik werkte met kinderen die hun laat-
ste jaar of de laatste twee jaren voor de lagere school stonden.
Samen aan iets werken, ging niet. De beide klasjes stonden vol met grote
banken. Als ik met een klas bezig was, dan gaf ik het andere kleine grut
in het klasje ernaast wat om mee te spelen.
Bij mooi weer gingen wij altijd buiten spelen op de markt. Het gevolg
daarvan was dat ze er vaak aan alle kanten vandoor gingen. De achtervol-
ging kon ik onmogelijk inzetten.
Er waren een paar kinderen, die niet gewend waren kleren te dragen.
Ik verplichtte hun wel om voldoende gekleed naar school te komen. Ik kon
de kinderen slecht in de bank houden. Als ik ze kwijt was., hoefde ik maar
onder de bank te kijken en daar zaten ze dan. Ze hadden hun kleren op het
hemd na uitgetrokken, zodat ik ze weer moest aankleden.
Toen deze kinderen naar de "grote school" gingen, vroeg juffrouw Anna
Rutten:"Zuster Gratia, wat heb je in hemelsnaam met die kinderen kunnen
uitvoeren?" Naar eer en geweten heb ik' toen geantwoord: "Niks, alleen aan-
en uitkleden."
Zuster Francino was hoofd van de lagere school. Ze is vorig jaar (1990)
op 85-jarige leeftijd in Heerlen gestorven. Ze werd opgevolgd door zuster
Eustella.
Zuster Januaria deed de was voor het klooster en voor de kerk.
Het kerklinnen werd door ons onderhouden.
Zuster Francino zorgde voor de versiering in de kerk. Nadat zij vertrokken
was, is mij die taak ten deel gevallen.
In de keuken stond eerst zuster Benigna. Na haar kwam zuster Alberta.
Daarna nog de Poolse zuster Edgara, die nu nog in Brunssum leeft.
Wij kookten alleen voor ons zelf.
De naaischool werd gerund door de zusters Hildeberta en Theophana.
In de naaischool leerden de meisjes en vrouwen handwerken. Dat gebeurde
op middagen en na schooltijd.
Samen met zuster Januaria moest ik ook zorgen voor het schoonhouden van
de lagere school. De lagere school (leerschool), achter het voormalige
gemeentehuis, had ontzettend hoge ramen.
Op een hoge trap met het emmertje water op het buitenste plankje stond
ik dan de ramen te zemen. Zuster Januaria kon het haast niet meer.
In het klaslokaal stonden "beesten van banken" met drie stuks aan elkaar
vast. Vanwege de voetenbankjes moesten wij ze opheffen om er goed met de
bezem onder te kunnen vegen.
Elke week moesten we alles ondersteboven zetten. Ik kan jullie wel ver-
zekeren dat dat een enorm karwei was.
De K.J.V. vergde ook veel van mijn tijd. Dit was een Katholieke Jeugd-
vereniging voor meisjes, waarvan de leden 's zondags groepsgewijze bijeen
kwamen in het patronaat. (Het patronaat bevond -zich daar waar nu de
familie Böschen woont. Voorheen was hierin een tegelfabriekje gehuisvest).
Ten behoeve van de grote kerkelijke feesten, zoals Kerstmis, Pasen,
Patroonfeest van de parochie en processies werkte ik met de K.J.V. We
maakten dan allerlei dingen, die we verkochten. Van de opbrengst versier-
den we de kerk. Dit deden we met de oudste groep van zo'n 40 K.J.V.-ers.
Iedereen kon lid worden van de K.J.V. Men hoefde niets te betalen.
Er is een voorstel geweest van het Algemeen Bestuur om de K.J.V.-ers
contributie te laten betalen. Maar daar wilde ik niets van weten.
Ik zei tot de heren: "Daar kun je op dit dorp niet mee beginnen. We zij n
al blij dat we de meisjes in de vereniging kunnen opnemen. De opbrengst
van de "knutselarijen" wordt besteed ten bate van de kerk. We kunnen dus
geen contributie vragen!"
Ik heb hierover nooit meer iets gehoord.
De zusters zorgden ook voor de zieken.
Zuster Everarda was de ziekenzuster te Ohé en Laak. In Stevensweert was
dat zuster Plechelmo. Na haar is wijkzuster Antonilla nog in Stevens-
weert geweest.
Zij is in Loenen aan de Vecht gestorven.
Van haar ken ik nog dit rijmpje:   "Antonilla en Antonelleke
zaten samen aan het belleke"
We hadden geen ziekenzaaltje. We verzorgden wel de zieken aan huis.
Ik herinner me nog dat slager Sjang Richter eens een flinke jaap van een
snee in zijn vinger had. De ziekenzusters waren niet thuis. Toen werd ik
uit de bewaarschool geroepen.
Ik duwde de wond bijeen, deed er bloedstelpende watten op en een flink
verband omheen. Een dokter kwam er niet aan te pas.
(Onze dokter zat in Echt en die zag je nooit in Stevensweert. Bij
ernstige gevallen moesten de mensen naar Echt~) ~
Later werd er de ziekenzuster bij geroepen, maar zij liet het verband
zitten.
Eens ging ik naar de tandarts in Echt. Samen met wijkzuster Everarda
Kemp nam ik een fiets, liepen achterom het klooster (want niemand mocht
ons zien) en stapten buiten Stevensweert op de fiets. In die tijd droegen
we lange kleren. Ik zat achterop. Op weg naar Echt stond een man langs
de kant van de weg en op het moment dat wij er aan kwamen, barstte hij in
een geweldige lachbui uit. Mij bleef niets anders over dan vriendelijk
naar hem te zwaaien.
Als de ziekenzuster 's nachts werd weg geroepen, moest ik altijd op-
staan. Zuster Plechelmo was als de dood om er in het donker op uit te
trekken. Als de bel aan de voordeur rinkelde, durfde zij nooit naar
beneden om te kijken wie er was.
Maar ik was niet bang, rende de trap af en opende spontaan de deur.
Nadat moeder-overste dit ter ore was gekomen, kreeg ik de wind van voren.
Dat mocht niet meer voorkomen. Ik moest eerst maar eens aan het raam
kijken om te zien wie er buiten voor de deur stond.
Eén keer ben ik echt geschrokken.
Op een avond stond er een man voor de deur, die van top tot teen onder
de kapok zat. Ik dacht:"Wat zullen we nou krijgen."
De man begon zijn verhaal te doen:"Zuster, haalt u gauw de ziekenzuster.
Er is een man die helemaal over zijn toeren is. Hij gaat zo tekeer, dat
we hem hebben moeten vastbinden op de matras., Maar die heeft hij helemaal
kapot getrokken. Daarom zie ik er zo uit!"
Nadat ik hem had binnen gelaten, ging ik de ziekenzuster waarschuwen.
Ondanks de ernst van de zaak kon ik zuster Plechelmo er niet toe bewegen
te gaan kijken wat er gebeurd was. Ze durfde niet en zei:"Zeg maar tegen
de man dat ze naar de dokter moeten gaan zodat hij hem een spuitje kan
geven".

Behalve onze diensten hadden we als kloostergemeenschap niet veel te
bieden aan de mensen van Stevensweert. Toch waardeerden de mensen ons
werk, want als ze geslacht hadden, kwamen ze vaak balkebrij brengen
en met Pasen hadden we wel 500 eieren!
Ik kende heel weinig mensen in het dorp. Alleen de bewoners rond de
markt.
Van het Eiland kende ik niemand. Met de ouders van de kinderen had je
weinig of geen contact. Er waren geen huisbezoeken. Als er geen klachten
waren, zag je de ouders niet op school. En de kinderen kwamen met andere
kinderen mee. Net als koeien die samen naar de wei gingen.
Nu valt me iets te binnen wat typisch was voor Stevensweert.
Het blussen van branden was een evenement voor alle bewoners van het
dorp. Als een huis brandde, moest het afbranden. Alles moest plat!
Het brandblusapparaat bestond uit een ton met een klein pompje erop.
Als er gepompt werd, kwam er slechts een miezerig straaltje water uit.
Het volgende voorval herinner ik mij nog goed.
Tegenover ons klooster lag een huis. De bewoners hadden er een schuurtje
aangebouwd. Op een gegeven moment raakte dit schuurtje in brand. Er werd
alarm geslagen! De mannen kwamen aangedraafd. Ze haalden de ton.
Maar het merkwaardigste vond ik dat ze de schuurdeur dichtdeden.
Men richtte de waterstraal op een gesloten deur.
Op deze manier kun je de mensen aan een nieuw schuurtje helpen, want
de verzekeringsmaatschappij betaalt.
Het was om je krom te lachen!
Verschillende pastoors heb ik gekend.
Eerst Nabben, later Kurris en na hem een Duitser, pastoor Hick.
Toen in 1940 de Duitsers binnenvielen, zaten wij in de kerk om de mis te
volgen.
Een paar Duitse soldaten kwamen de kerk binnen en sommeerden pastoor Hick
van het altaar af te komen. Deze weigerde echter en antwoordde dat hij met
de H. Mis verder wilde gaan.
Na de mis begaf hij zich naar de pastorie, pakte zijn groot "ijzeren kruis
van verdienste", dat hij tijdens wereldoorlog I opgespeld had gekregen.
Hij decoreerde zichzelf met deze onderscheiding en ging naast de kerk
staan.
De voorbijkomende Duitse soldaten salueerden voor hem.
Vanaf de kerk werden wij, zusters, tussen Duitse soldaten in naar huis
begeleid.
Wij gingen 's zondags naar de parochiekerk.
Pastoor Willink en Houben hebben in onze kapel vaak de mis gelezen.
Het was tijdens de bezetting.
Voor het pand Galliart stond een Duitse wacht bij de deur. Hij had uit-
zicht op onze kapel, die linksboven aan de voorkant was gelegen.
Onze kloosterkapel had prachtige glas-in-Iood ramen. Het licht van de
godslamp scheen altijd naar buiten. Toen, midden in de nacht, klonk over
de markt de bulderende stem van de wacht, of we het licht wilden uitdoen.
Door dat geschreeuw werd ik in mijn rust gestoord en moest mijn slaap
onderbreken. Uiteindelijk begreep ik wat hij wilde. Maar hoe moest ik
het licht van de godslamp doven?
Overdag kon ik er met behulp van een laddertje wel bij." Maar ik kon toch
onmogelijk midden in de nacht een trapladder gaan zoeken zonder met
 licht bij te schijnen!
Ik ben toen op de tast naar de kapel getogen, ben op de communiebank
geklommen en het is me gelukt, weliswaar met halsbrekende toeren, om
het licht van de godslamp te doven.
We hebben van de Duitsers niet veel last gehad.
We konden gewoon ons werk doen.
De Duitse soldaten bivakkeerden in het naailokaal, dat tevens jeugd-
lokaal was.
We hadden de Duitsers verzocht zo min mogelijk op het podium te komen,
want die verhoging gebruikten we voor het K.J.V.-werk.
Zo kon het K.J.V.-werk gewoon doorgaan.
De evacuatie in oktober 1944 heb ik niet meer meegemaakt, want ik was
al in 1941 vertrokken.
De oorzaak van dit vertrek ligt in het feit dat ik ziek werd.
T.b.c. kwam in Stevensweert niet vaak voor, maar toch heb ik er de
ziekte opgelopen.
Onze moeder-overste lag met ischias in bed. Zij raakte het maar niet
kwijt. Omdat er niemand thuis was, moest ik haar verzorgen. Om de
ischias te verdrijven, moest moeder-overste het heel warm hebben.
Ze werd in wollen dekens gewikkeld met een stel warme kruiken.
Daarbij moest ik haar ook nog eten brengen. Als de school uit was, was
het hollen hier en hollen daar.
Toen kreeg ik verschrikkelijke hoestbuien, die maar niet minder wilden
worden.
Op verzoek van zuster Antonilla onderzocht de dokter mij. De diagnose
was duidelijk: direct naar het consultatiebureau!
De uitslag van dat onderzoek leidde er toe dat ik minstens I jaar in
bed moest blijven!
Voor mijn herstel ben ik toen twee jaar in Loenen aan de Vecht geweest.
De dokter foeterde wel eens als ik weer uit bed was.
Die twee jaar heb ik me zelf bezigheidstherapie voorgeschreven.
Was me dat een leuke tijd!
In Stevensweert heb ik tekenen geleerd. Dat kwam zo!
Van hoger hand kwam de opdracht dat van elk huis, waarin een t.b.c.-
patiënt lag, een tekening' moest worden gemaakt.
Onze ziekenzuster Plechelmo, die de huizen door en door kende door haar
vele bezoeken, gaf mij de informatie die ik nodig had om het huis uit
te tekenen. Het werd én heel gedetailleerde tekeningen, waarop aangegeven
waren: de vier windrichtingen, de plaats van de trap, de kamer waar de
patiënt lag, de plaats en de hoeveelheid ramen en deuren en nog meer
van die details.
Voor de studie handvaardigheid die ik moest volgen voor het lesgeven
aan de ULO kwamen me deze detailtekeningen goed van pas. Toen ik voor
het examen stond om de akte handvaardigheid te halen, vroeg de examina-
tor wat ik met de tekeningen van plan was te doen. Ik zei dat ik ze zou
verbranden. Hij vroeg mij of hij de tekeningen mocht bewaren als voor-
beeld voor andere cursisten.
Nog één keer ben ik in Stevensweert geweest. Er werd toen een kienavond
gehouden voor het werk in mijn missie in Tanzania. Ik had ook kienkaarten
maar het geluk was die avond duidelijk niet aan mijn zijde.
Betje van de Richter kwam bij me en zei: "Haar zuster, hebt u nog niks
gewonnen?" Ik gaf haar ten antwoord:"Kijk ze maar na. Ik heb nergens kien
op. U hebt me de slechtste kaarten gegeven!"
Pastoor Kusters heeft me later nog eens een keer door Stevensweert rond
gereden.

 Dat was mijn laatste weerzien met Stevensweert, het dorp van mijn
herinneringen.

Wij sluiten dit artikel af met een overzicht van haar werkzaamheden
na haar Stevensweertse periode:
    1941 1943       herstel t.b.c. te Loenen aan de Vecht.
    1943 1947       werkzaam op een BLO-school te Oldenzaal.
    1947 1960       verbonden aan de ULO.
    1961 1977       missiewerk in Tanzania.
    1977 - heden   vanaf het thuisfront te Heythuysen nog druk bezig
voor Tanzania, Soedan, Marokko en Polen.

Wij willen zuster Gratia bedanken voor haar medewerking.
Tijdens het gesprek hebben we haar leren kennen als een zuster, die
begiftigd was met een grote vindingrijkheid en een enorm aanpassings-
en doorzettingsvermogen, eigenschappen die haar vooral in Tanzania
goed van pas zijn gekomen.
Men kan zich goed voorstellen dat ze haar werk gedaan heeft met een
gezonde dosis humor met als leidraad de woorden van Moeder Magdalena:
"GOD ZAL ERIN VOORZIEN!"


O. Theunissen-van Riet
H. Richter

 
Een kleuterklas uit 1932. De foto is gemaakt op de
speelplaats van het patronaat, achter het Aod Kloaster.